Extremistische weetjes

Hieronder vindt u meer informatie over radicalisering en over het beleid van de overheid en initiatieven van islamitische organisaties om radicalisering tegen te gaan.

Begripsafbakening

'Radicalisering', 'extremisme' en 'terrorisme' zijn termen die door politiek, wetenschap en in de media de afgelopen jaren veelvuldig worden gebruikt. ​Ook de term 'activist' hoor je steeds vaker. De termen worden verschillend gedefinieerd en soms door elkaar gebruikt. Hieronder enkele definities.

Activisten zijn mensen die hun idealen verwezenlijken op buitenparlementaire, maar
legale wijze. Zij blijven doorgaans binnen de kaders van de wet.

In het gepolariseerde publieke debat valt geregeld het woord 'extremist' en krijgen mensen al snel het label 'extreemlinks', 'extreemrechts' of 'moslimextremist' opgeplakt. Het label 'extreem' wordt in het publieke en politieke debat wel eens misbruikt om opvattingen van politieke tegenstanders te diskwalificeren.

De AIVD definieert extremisme als een "fenomeen waarbij personen of groepen bewust over de grenzen van de wet gaan en illegale acties plegen om zo hun doel te bereiken". Volgens deze definitie valt burgerlijke ongehoorzaamheid te kwalificeren als extremisme.
Door onderzoekers, bijvoorbeeld Buijs, Demant en Hamdy (Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland, 2006) of het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement en Bureau Beke wordt gesproken over extremisme wanneer democratische waarden en processen worden afgewezen en de eigen ideologie, die als universeel geldend wordt beschouwd, eventueel met (dreiging van) geweld aan anderen wordt opgelegd.

Extremisme is volgens deze definitie de laatste fase van een radicaliseringsproces, waarbij mensen steeds meer geneigd zijn om geweld te gebruiken. Een extremist maakt gebruik van geweld of dreigt daarmee om de maatschappelijke orde te veranderen.

Een extremist is bereid over te gaan tot terrorisme, waarbij misdaden vanuit ideologische motieven worden gepleegd. Terroristen richten zich op het voorbereiden of plegen van ernstig geweld. Meestal gaat het om daden waarmee ze de maatschappij willen ontwrichten, met als doel de bevolking of bestuurders bang te maken, maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen,  of politieke besluitvorming te beïnvloeden.

Bij extremisten kan ook sprake zijn van deradicalisering.  In dat geval zien de (ex-) extremisten verder af van geweldpleging en richten zich eventueel op reintegratie in de samenleving. De lokale overheid, professionals of de directe familie kunnen een de-radicaliseringstraject begeleiden. Dat kan een combinatie zijn van maatregelen zoals een contactverbod, individuele coaching, hulp bij praktische zaken (woning, werk), psychologische begeleiding, familieondersteuning en eventuele begeleiding bij religieuze vragen. (zie VNG-factsheet)

Meer aandacht voor moslim extremisme

De meeste terroristische aanslagen vonden in Nederland in de jaren 70 plaats. Hierbij vielen ruim 20 doden. Het ging toen vooral om slachtoffers van geweld van Molukse extremisten en linkse extremisten uit binnen- en vooral buitenland (RAF, IRA).

Toch was er in die tijd nog geen Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCtV), bestonden er geen nationale Actieplannen of Actieprogramma's om radicalisering tegen te gaan en werd er ook niet met regelmaat bekend gemaakt wat het Actuele Dreigingsniveau was. Er werden geen trainingen gegeven aan bestuurders en politieagenten om polarisatie en radicalisering te herkennen en er was nog geen bataljon aan wetenschappers, kenniscentra en (commerciële) bureaus die zich met het onderwerp bezighielden.

Sinds de eeuwwisseling is dit veranderd. Er is meer angst en aandacht voor (potentiële) terroristen, in het bijzonder terroristen die geinspireerd (verklaren te) zijn door de islam.

Deze toegenomen aandacht is onder andere te verklaren uit:

  • het besef dat de samenleving door technologische vooruitgang en globalisering kwetsbaarder is geworden voor terroristische aanslagen. Een conflict in verre oorden, kan ook tot spanningen in Nederland leiden. Terroristen kiezen meestal voor tamelijk primitieve en goedkope wapens, maar aanvallen met biologische, chemische of zelfs nucleaire wapens zouden in de toekomst tot de mogelijkheden behoren. Digitale vormen van terrorisme zouden vitale computersystemen van ons land plat kunnen leggen waardoor bijvoorbeeld ziekenhuizen, de dijkbewaking, de energievoorziening of de verkeersleiding op Schiphol worden getroffen.
  • het moderne terrorisme heeft een sterker transnationaal en politiek-religieus karakter gekregen.
  • Dit geldt zeker door de opkomst van het islamitisch terrorisme. Deze vorm van terrorisme was al langer bekend in vooral islamitische landen in Afrika en Azië, maar is relatief nieuw in Europa, de Verenigde Staten en Australië. Het begon met de aanslagen van 11 september 2001, gevolgd door de War on Terror, en aanslagen in onder andere Madrid en Londen en de moord op Theo van Gogh. Deze aanslagen werden door de extremisten deels ook als aanslagen tegen 'het Westen' gepresenteerd. Met het westen als doelwit, is ieder die een onderdeel hiervan vormt een mogelijk doelwit van een aanslag geworden. We zijn nu dus allemaal potentieel slachtoffer. Dit besef is een voedingsbron voor angst, die versterkt wordt door een soms gepolariseerd debat.
    Sinds de eeuwwisseling vallen wereldwijd, met name in het Midden-Oosten, Noordelijk Afrika en Zuid-Azië, de meeste slachoffers (voornamelijk moslims) door aanslagen die gepleegd worden door moslimextremisten. Vooral sinds het begin van de burgeroorlog in Syrië in 2011 is het moslimterrorisme verder toegenomen. In Europa en de Verenigde Staten wordt het merendeel van de aanslagen overigens nog steeds gepleegd door niet-moslims. Lees meer in deze factcheck.

Wie worden er extremist?

 

Er is geen blauwdruk te geven van een extremist of een radicaal. Het komt onder alle opleidingsniveaus en leeftijdsgroepen voor, maar het meest in de leeftijdsgroep tussen 15 en 30 jaar. Mannen zijn vaker extremist dan vrouw, al is er de laatste jaren sprake van een flink emancipatieproces.

Er worden in de literatuur heel veel factoren genoemd die van invloed kunnen zijn op de gevoeligheid van mensen om te radicaliseren. Er valt geen eenduidig beeld te geven van 'de extremist' en er blijken vele wegen te zijn die tot extremistische daden leiden.  Verklarende termen die vaak vallen zijn 'vervreemding', 'identiteit', 'isolement'. Factoren die een rol kunnen spelen bij radicalisering zijn bijvoorbeeld:

  • Het gevoel achtergesteld, gemarginaliseerd of 'niet gezien' te worden.
  • Teleurgesteld zijn over het leven, over de woonsituatie, het werk en de financiële positie waarin zij verkeren of de groepen waarmee zij zich sterk verbonden voelen.
  • Kloof met de wereld(en) van volwassenen.
  • Slechte familiale bindingen en een gering democratisch gehalte van het milieu waarin een jongere opgroeit.
  • Geen aansluiting kunnen vinden bij maatschappelijke instituties (overheid, gezin, school, leeftijdsgenoten, kerk/moskee, vrijetijds organisaties).
  • Gevoelens van ervaren onrechtvaardigheid of sterke identificatie met personen of groepen waarvan men vindt dat ze worden achtergesteld of bedreigd. Dit soort gevoelens kunnen worden versterkt door stigmatisering en discriminatie, beeldvorming in de media of de internationale (politieke) situatie. 
  • Onvoldoende weerbaar tegen radicale invloeden; bijvoorbeeld door niet over het vermogen te beschikken om alternatieve antwoorden te vinden op vragen van zingeving en ervaren onrecht.
  • Aansluiting vinden bij een (peer)groep, eventueel met een charismatisch leider; afzonderlijke groepen zijn vaak wel met elkaar verbonden in netwerken, maar van een hierarchie is zelden sprake.

Bij veel radicaliserende jongeren is er sprake van een combinatie van meerdere van deze factoren, waardoor ze minder weerbaar zijn tegen een (extreme interpretatie van een) ideologie of een religie.

De onderzoekers Buijs, Demant en Hamdy dichten in hun boek Strijders van eigen bodem (2006) extremisten verder de volgende vijf (ideologische) kenmerken toe:

  • ze voelen zich bedreigd en hebben de neiging de dreiging van de vijand uit te vergroten;
  • ze verwerpen de bestaande wereldorde;
  • ze hebben een utopisch beeld van een goede wereld;
  • ze hebben het idee te horen tot een uitverkoren groep mensen die de utopie kan verwerkelijken;
  • en ze kunnen (zuiverend) geweld gebruiken om de doeleinden te bereiken.

Ideologie en religie worden door de radicalen vaak gereduceerd tot frames die hun acties verklaren en rechtvaardigen en die dienen om anderen te mobiliseren. Een frame definieert het probleem (bijvoorbeeld de oorlog tegen de islam), de 'helden' (de extremisten) en de 'vijanden' (de ongelovigen, waartoe ook aanhangers van hetzelfde geloof kunnen behoren).

Volgens antropoloog Martijn de Koning blijkt uit onderzoek naar moslim extremisme verder onder andere dat:

  • radicalisering van moslims een antwoord is op religieuze structuren: gebrekkige vertegenwoordiging van moslims, fragmentarisering van gezag (mede door nieuwe media), terughoudendheid van islamitische gezagsfiguren om zaken als ‘jihad’, politiek en onrechtvaardigheid aan de orde te stellen.
  • radicalisering een antwoord is op politieke vraagstukken: discriminatie, stigmatisering, opkomst van islamofobe geluiden en een gebrek aan tegengeluid vanuit mainstream politieke partijen (of althans het wordt niet gehoord).
  • er vaak een radicale politieke bewustwording (met een sterke wij-zij indeling) vooraf gaat aan de verdieping in en ontwikkeling van militant religieus gedachtegoed.
  • geweld geen causaal gevolg is van ideologieën die geweld legitimeren, maar ideologie en religie wel de gereedschapskist kunnen zijn voor concepten, symbolen, doelen en actieprogramma’s die selectief gebruikt kunnen worden door militanten om strategie vorm te geven.

Offensieve jihad en islam

Deze laatste punten gaan ook over de vraag in hoeverre het gewelddadige of offensieve jihadisme een onderdeel is van de islam. Veel moslims die het terroristisch geweld afwijzen, stellen vaak dat de daders geen moslims kunnen zijn of niet tot dezelfde islam (#nietmijnislam) behoren als zij zelf. Ze verwijzen daarbij naar uitspraken van islamitische geleerden die terroristisch geweld veroordelen, zoals dat gebeurde door de 100 islamgeleerden in The Letter to Baghdadi of onlangs nog door Fethullah Gülen, de leider van de Turkse Hizmet of Gülenbeweging.

Anderen, waaronder de in 2015 overleden Arabist Hans Jansen en David Suurland, die promoveerde op 'Secular Totalitarian and Radical Islamic Ideologies' stellen dat het onwenselijk is het jihadisme een politieke ideologie te noemen en los te zien van de religieuze bron waaruit zij ontspringt. Jihad, ook de offensieve of gewelddadige variant, is, zo stellen zij, zoals hier David Suurland, een centraal onderdeel van het islamitisch publiek recht. Deze stelling werd overigens bekritiseerd door bijvoorbeeld Marcel Hulspas, in dit artikel van Arnold Yasin Mol en Enis Odaci en door Thijl Sunier.

Schrijver Asis Aynan schreef, toen hij las over de actie #nietmijnislam in een column bij Foliaweb: "De islam bestaat uit het volgende systeem: één god, één boek, en één opperprofeet. Iedere moslim put zijn overtuiging uit dat ene systeem. Dus: #weljouwislam." Aynan roept op tot meer zelfkritiek onder moslims. ‘Moslims gaan met iedereen in gesprek, behalve met zichzelf,’ schrijft hij.

Sunier roept in Zaman Vandaag op tot meer debat, ook in de moslimgemeenschap:

"Als IS zichzelf beschouwt als de enige gezaghebbende en wettelijke 'islamitische staat', dan volstaat niet om met bronnen in de hand te roepen dat dat niet de 'juiste' of 'ware' islam is, of, zoals Bolkestein doet, juist roepen dat IS handelt in overeenstemming met islamitische principes. Dat is gemakzuchtig en veel te kort door de bocht. Dat is pseudo-wetenschap. Het gaat er juist om te erkennen dat sprake is van een legitimiteitsprobleem. Dat vereist discussie, niet over de hoofden van moslims, maar met en zeker door moslims zelf."

The Institute for Economics and Peace (IEP) ziet in The Global Terrorism Index een sleutelrol weg gelegd voor gematigde soennieten om de forse toename van geweld door terroristische bewegingen die gebaseerd zijn op extreme interpretaties van de salafistische islam tegen te gaan.

Voor zover nu bekend, is de religieuze kennis van extremisten vaak beperkt. Zo bleek uit onderzoek van de Britse geheime dienst MI5 onder moslimextremisten dat de meesten van de door hen onderzochte extremisten op religieus vlak nog beginnelingen zijn. Ze hebben weinig religieuze kennis van de islam. Volgens MI5 zouden er duidelijke aanwijzingen zijn dat een stabiele religieuze identiteit bescherming biedt tegen gewelddadige radicalisering. De AIVD schreef in het jaarverslag 2014:

"Doorgaans is de kennis die de meeste jihadisten van de islam hebben oppervlakkig en uitsluitend gebaseerd op bronnen die een uiterst radicale en gewelddadige interpretatie van de islam voorstaan."

Moslim extremisme in Nederland

Tot de eeuwwisseling had Nederland voornamelijk te maken met links extremisme, rechts extremisme en geweld van groeperingen die zich hard maken voor een eigen staat zoals de Nederlandse Molukkers.

In de jaren 90 zijn de brede ideologische radicaal linkse groepen grotendeels verdwenen. Er kwamen one issue organisaties voor in de plaats zoals antifascisten, milieuactivisten, dierenactivisten en asielactivisten- die misschien niet allemaal als 'links' zijn te kwalifieren.

Ook radicaal rechtse groeperingen zijn de laatste jaren wel veel kleiner en zwakker geworden.  In november 2010 gaf de AIVD in de onderzoeksrapportage Afkalvend front hiervoor de volgende verklaring: "Voor extreemrechts geldt dat de wervingskracht in de loop der jaren is afgenomen doordat sommige van hun standpunten op de landelijke politieke agenda zijn gekomen. Zo zijn in het integratie- en islamdebat, zoals dat na de aanslagen van 11 september 2001 begon, veel van de standpunten van extreemrechts aan de orde gesteld en bespreekbaar geworden. Voorbeeld hiervan is het veronderstelde failliet van de multiculturele samenleving. Deze ontwikkeling heeft er mede toe geleid dat van de destijds bestaande extreemrechtse groeperingen en bewegingen niet veel over is."

Hofstadgroep en Syriëgangers

Op 2 november 2004 vermoordde Mohamed Bouyeri filmmaker en publicist Theo van Gogh in Amsterdam Oost. Bouyeri was lid van de zogenaamde Hofstadgroep. Het was de eerste en voorlopig laatste terroristische aanslag door moslims in Nederland. Wel werden er volgens de jaarlijkse rapportages van Europol sinds het begin van deze eeuw tientallen mensen in Nederland opgepakt die verdacht werden van moslimextremisme.

Behalve aandacht voor moslimextremisten die aanslagen dreigen te plegen in Nederland heeft de AIVD ook al jaren aandacht voor moslimextremisten (de AIVD spreekt over jihadisten) die naar het buitenland trekken om daar deel te nemen aan de strijd. In 2013 was er sprake van een forse toename van deze groep strijders. Dit kwam door de in 2011 gestarte burgeroorlog in Syrië. Het hoofd van de AIVD, Rob Bertholee, maakte het fenomeen begin februari 2013 officieel bekend. Hij sprak over tientallen jongeren die vertrokken waren en zich onder andere hadden aangesloten bij Jabath al-Nusra. Het zwaartepunt van de radicalisering lag volgens Bertholee in Den Haag, Zoetermeer en Delft. (Lees meer hier)

Aantal
Het aantal Syriëgangers werd in juni 2015 door de AIVD op 200 geschat. Van 32 jihadisten in Syrië en Irak was volgens de AIVD per 1 juni vastgesteld dat zij zijn omgekomen. Er waren naar schatting 35 personen teruggekeerd naar Nederland. Volgens de AIVD lijkt het aantal terugkeerders in het eerste kwartaal van 2015 gestokt te zijn. Mogelijk wordt dat mede veroorzaakt door angst voor repercussies door ISIS. Journaliste Brenda Stoter heeft de indruk dat er vanuit Nederland de laatste tijd ook minder jihadisten vertrekken. Volgens de Belgische krant Le Soir is er in België ook sprake van een afname van het aantal jihadisten dat vertrekt. 
In het jaarverslag 2014 schat de AIVD dat terroristische organisaties zoals ISIS in Nederland mogelijk duizenden sympathisanten hebben.

Motieven Syriëgangers

Op grond van onderzoek in Nederland en elders in Europa naar de motieven van Syriëgangers onderscheidt antropoloog Martijn de Koning vier hoofdgroepen, die elkaar niet uitsluiten:

  1. Rechtvaardigheid: iets goeds doen. Zeker aanvankelijk was er sterk het idee, we moeten iets doen! Al-Assad is een brute dictator, je hoeft niet radicaal te zijn om dat te vinden en in 2012 en begin 2013 was er een brede discussie: moeten we, moet het Westen niet ingrijpen in Syrië. Een sterk geluid onder Syriëgangers was dan ook ‘wij doen tenminste iets’.
  2. Ideologische drijfveren: Toen in 2012 Nusra razendsnel opkwam in Syrië was er niet alleen het idee we moeten iets doen, maar ook ‘er is een groep die iets kan doen’ en dat is dan ook nog eens groep die volgens sommige Syriëgangers althans, voor het juiste strijd: voor God, voor rechtvaardigheid en tegen onderdrukking. De opkomst van ISIS voegde daar nog een element aan toe; in kringen van Syriëgangers is ISIS altijd consequent aangeduid als ‘dawla’: staat. Men ging voor het idee van het vestigen van een kalifaat in de vorm van een moderne natie-staat. Dit bracht niet alleen ideeën over jihad naar voren, maar ook de zogenaamde ‘hijra’; een islamitische migratie om elders te leven volgens een correcte islamitische levensstijl. Dit wil niet zeggen dat alle Syriëgangers ook ideologen zijn, maar wel dat voor sommigen dus religie een sterke emotionele of doctrinaire drijfveer is.
  3. Uitzichtloosheid: Sommigen zijn volledig vastgelopen in Nederland: geen opleiding, geen werk, schulden, problemen met familie en geen vooruitzicht op verbetering. Bij mensen bij wie dit een belangrijke rol speelt valt ook op dat er vaak sprake is van gebroken gezinnen: een afwezige of niet functionerende vader of moeder.
  4. Avonturieren: romantische beelden over de strijd, heldendom (al dan niet in termen van jihad), beelden over het doen van het goede en weinig oog voor de ontberingen aldaar en de mededogenloosheid van alle strijdende partijen komen voortdurend terug in de verhalen van de Syriëgangers.

Uit politiedossiers van 140 geradicaliseerde moslimjongeren zou blijken dat minstens zestig procent van de Nederlanders die naar Syrië is vertrokken, psychische problemen had, voordat ze radicaliseerden. Een op de vijf Syriegangers zou kampen met ernstige gedragsproblemen of heeft een officieel vastgestelde stoornis, zoals schizofrenie of een psychose. Volgens de politieonderzoekers is het een grote misvatting om te denken dat Syriëgangers intelligente mensen zijn die worden gedreven door ideologie. Terreurgroepen als IS trekken volgens hen ook mensen aan die ideologisch gezien verre van sterk zijn onderlegd.

Er was, zo bleek uit het onderzoek,  geen enkele jihadist met een afgemaakte hogere opleiding, bijna niemand had vast werk, veel jihadisten komen uit gebroken gezinnen, velen hebben te maken gehad met huiselijk geweld, als dader of als slachtoffer, of beide. Relatief veel jihadisten hebben een criminele achtergrond: onder de mannelijke jihadisten was deze twee keer hoger dan normaal, onder de vrouwelijke vijf keer.

Bedreiging

Ondanks het feit dat de meeste jihadisten voornamelijk zijn gericht op conflicten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, kunnen zij ook een bedreiging vormen voor Nederland. Deze dreiging kan uitgaan van jihadisten die niet naar het buitenland vertrekken of van teruggekeerde jihadisten, zoals de aanslagen het afgelopen jaar in Parijs, Kopenhagen en Brussel lieten zien.

De AIVD noemt in haar jaarverslag onder andere de aan Al-Qaida verbonden Khorasangroep als een bedreiging, die tot doel zou hebben aanslagen in het Westen te plegen. Ook wijst de dienst op Al-Qaida zélf dat in een lugubere concurrentiestrijd met ISIS zou willen aantonen het Westen nog steeds te kunnen treffen met aanslagen. De AIVD noemt verder aan Al Qaida verbonden groeperingen als Al-Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAS), Jabhat al-Nusra (JaN) en Al- Qaida in de Islamitische Maghreb (AQIM) en daaraan gerelateerde jihadistische groeperingen als organisaties die een bedreiging kunnen vormen.

Landelijk beleid om radicalisering en polarisatie tegen te gaan

Om te voorkomen dat jongeren naar het buitenland vertrekken om te strijden, om de jihadistische beweging in Nederland te bestrijden en te verzwakken en om de voedingsbodem voor radicalisering weg te nemen, presenteerde het kabinet Rutte-Asscher in augustus 2014 het actieprogramma 'Integrale Aanpak Jihadisme'.

In het actieprogramma presenteerde het kabinet een uitgebreid pakket aanvullende maatregelen op het bestaande beleid. De maatregelen zijn zowel preventief als repressief.
Een handicap bij het nemen van maatregelen om radicalisering tegen te gaan, is dat er nog maar weinig bekend is over de effectiviteit van mogelijke maatregelen. Wel kon het kabinet bij het opstellen van het Actieprogramma gebruik maken van de ervaringen die waren opgedaan met het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011.

Tot de voorgenomen maatregelen die het kabinet presenteerde in het actieprogramma Integrale Aanpak Johadisme behoorden in de woorden van het kabinet onder andere:

  • meer mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken van jihadgangers die zich hebben aangesloten bij een terroristische strijdgroep, zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling, wanneer dit niet leidt tot staatloosheid.
  • uitreisverboden en het intrekken van paspoorten om te voorkomen dat mensen uitreizen naar conflictgebieden om zich aan te sluiten bij gewelddadige jihadistische groeperingen, zoals ISIS, AQ en Jabhat al-Nusra in Syrië.
  • tijdelijke maatregelen nemen gericht op terroristische strijders die terugkeren, zoals een periodieke meldplicht, medewerking aan herhuisvesting en contactverboden met het oog op het voorkomen van de verdere radicalisering van de terugkeerder, het voorkomen van de verdere verspreiding van zijn radicale gedachtengoed en het voorkomen van ronselen.
  • verspreiding tegengaan van online radicaliserende, haatzaaiende, gewelddadige jihadistische informatie.
  • een geactualiseerde lijst publiceren van online jihadistische (sociale media) websites. Gemeenschappen, professionals en ouders kunnen deze lijst gebruiken om hun omgeving te waarschuwen.
  • een expertcentrum opzetten om maatschappelijke spanningen tegen te gaan. Dit centrum gaat wijken waar een grote kans bestaat op conflicten zorgvuldig monitoren en gemeenten praktische ondersteuning bieden.
  • een kennisplatform preventie radicalisering opzetten dat deskundigen op het terrein van jeugd, onderwijs en opvoeding zal voeden met informatie.
  • een meerjarig overleg starten met imams over de aanpak van radicalisering, opvoeding van jongeren, discriminatie en islamofobie.
  • Een (nationale) vertrouwenspersoon aanstellen die sleutelfiguren vanuit de moslimgemeenschap ondersteunt die het alternatieve geluid gaat uitdragen en stelling neemt tegen het jihadisme.
  • een landelijk adviespunt oprichten dat steun zal bieden aan familieleden en naasten van geradicaliseerde personen of uitreizigers. Aan extremisten die de jihadistische beweging willen ontvluchten wordt onder strikte voorwaarden hulp geboden.
  • het steviger aanpakken van ronselaars, verspreiders van de ideologie verstoren en verspreiding van de radicale boodschap een halt toeroepen. Predikers van buiten de Europese Unie die oproepen tot haat en geweld wordt een visum geweigerd. Bij het tegengaan van de verspreiding van de jihadistische boodschap door radicale predikers wordt nauw samengewerkt met Nederlandse moskeeën en imams.
  • het weren van haatzaaiers uit lokale risicogebieden door uitbreiding van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet).
  • burgers zowel offline als online de mogelijkheid bieden om anoniem melding te kunnen maken van een vermoeden wanneer er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme.
  • maatschappelijke tegengeluiden mobiliseren. Het draait daarbij om kleinschalige initiatieven die alternatieve boodschappen verspreiden, zowel via lokale netwerken en bijeenkomsten als via sociale media.
  • de moslimgemeenschap stimuleren om de uitspraken waarin (buitenlandse) gezaghebbende geleerden zich keren tegen jihadisten ook voor Nederlandse doelgroepen toegankelijk te maken.

Het gehele actieprogramma is hier te downloaden.

Beleid op lokaal niveau

De landelijke overheid maakt met gemeenten afspraken over de preventie van radicalisering en beheersing van maatschappelijke spanningen. Daarbij wordt gestreefd naar een geïntegreerde  benadering en samenwerking tussen gemeenten, lokale partners (welzijn, sociale zaken), onderwijsinstellingen en politie.

De betrokken gemeenten geven daar, afhankelijk van de lokale situatie, hun eigen invulling aan. Hieronder links naar de beleidsplannen van de vijf grote steden:

Initiatieven van islamitische organisaties

Veel moskeeorganisaties verklaren dat in hun moskee geen sprake is van radicalisering. En vaak terecht, omdat radicalisering meestal buiten de muren van de moskee plaats vindt. Toch zijn er op nationaal en lokaal niveau islamitische organisaties (geweest) die activiteiten ontwikkelen om radicalisering tegen te gaan.
Vaak gebeurt dit informeel en op vrijwillige basis door bestuurders, imams, vrijwilligers of moskeebezoekers die zich zorgen maken over anderen uit de gemeenschap.

De Amsterdamse Poldermoskee werd bij oprichting in 2008 gepresenteerd als een initiatief om radicalisering tegen te gaan. Een jaar later, na vier preken van de omstreden prediker Khalid Yasin werd dit beeld bijgesteld. ‘We zijn te veel afgeschilderd als wapen tegen radicalisering’, verklaarde voorzitter van de Poldermoskee Yassmine el Ksaihi in De Pers. ‘Vanaf dag een zijn we als uitsluitend liberaal neergezet, als de Nederlandse, gematigde variant van de islam. Dat is niet zo. We staan voor diversiteit, we willen meerdere kanten laten zien. Daar past Yasin ook bij.' In 2010 stopte het initiatief wegens financiële problemen. 

Veel moskeeën of moskeekoepels organiseerden lezingen, conferenties of debatten over radicalisering. Op lokaal niveau vormden moskeeën belangrijke partners bij de uitvoering van antiradicaliseringsplannen van (deel)gemeenten zoals het geval was in het Amsterdamse Slotervaart en Amsterdam Oost.
In sommige gevallen werden door islamitische (koepel)organsiaties projecten opgezet. Voorbeelden hiervan zijn het project van de Essalam moskee in Rotterdam,  Voorkomen is Beter dan Genezen van de Noordhollandse Raad van Marokkaanse Moskeeen, de UMMON en ACB Kenniscentrum en het scholingsproject van korandocenten van SPIOR. Daarnaast is bijvoorbeeld het Samenwerkingsverband voor Marokkaanse Nederlanders (SMN) actief om radicalisering tegen te gaan. Het SMN, een samenwerkingsverband van religieuze en seculiere organisaties, heeft onder andere in 2014 een Hulplijn voor bezorgde ouders bij radicalisering opgezet. Zie: www.hulplijnradicalisering.nl. Ook startte SMN een campagne om radicalisering in eigen kring bespreekbaar te maken.

Vorig jaar maakten het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), het Turkse Milli Görüs - en  SMN de wens kenbaar structureel overleg met gemeenten te willen over radicalisering binnen hun achterban. Veel gemeenten weten volgens de koepels nauwelijks wat er in de moskeeën speelt. Bij het overleg zou niet alleen radicalisering moeten worden besproken. Er moet volgens de koepels ook aandacht zijn voor antisemitisme, bekladding van moskeeën en andere problemen.

Ieder jaar komen er tijdens de ramadan extra imams uit Marokko naar Nederland. Dit jaar kregen ze van het CMO de opdracht tijdens hun preken extra aandacht te besteden aan radicalisering.

Het CMO, het Inspraakorgaan Turken en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders hebben de afgelopen jaren een uitgebreid programma van vele tientallen debattten, voorlichtingsbijeenkomsten en trainingen georganiseerd om de achterban weerbaar te maken tegen radicalisering. Het SMN inventariseerde verder dat er op lokaal niveau alleen al door  Marokkaans Nederlandse organisaties tientallen inititiaven tegen radicalisering zijn genomen. 

 

Meer info, factsheets en handreikingen voor gemeenten

 

Ter ondersteuning van gemeenten en bedrijven heeft de NCTV Handreikingen aanpak radicalisering en terrorismebestrijding geschreven.

Onderzoekster Amy-Jane Gielen heeft voor de Vereniging Nederlandse Gemeenten een factsheet opgesteld waarin de verantwoordelijkheid van de gemeente wordt beschreven en de rol die de gemeente kan vervullen.

Het Kennisplatform Integratie en Samenleving heeft op haar website een pagina ingericht over radicalisering met verschillende artikelen, waaronder een stuk met een overzicht van 'interventies' die werkten, gebaseerd op een onderzoek van Movisie en de Tilburg University uit 2011. Hierbij werden de aannames van de projecten die na de moord op Theo van Gogh ontstonden onder de loep genomen en getoetst aan internationaal wetenschappelijk onderzoek.

Het bureau KplusV evalueerde vijf jaar lokale projecten tegen polarisatie en radicalisering 2007- 2011(pdf)

Via de website van de NCTV vindt u informatie over de preventieve aanpak en deskundigheidsbevordering in de Toolbox Extremisme van het NCTV

Best practices uit Europa en ervaringen kunnen worden uitgewisseld via het Radicalisation Awareness Network (RAN). Dit netwerk wordt gecoordineerd door het Nederlandse Radar Advies.

Voor lokale ondersteuning en advies, heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Expertise-unit Sociale Stabiliteit ingericht, die bereikbaar is via het mailadres; ess@minszw.nl

Op Republiek Allochtonië vindt u tientallen artikelen over radicalisering. Het betreft zowel nieuwsberichten, opinie-artikelen als achtergrondartikelen.

Meer informatie over de aanpak van radicalisering in het onderwijs en vragen over trainingen,
kunt u terecht bij de Stichting School en Veiligheid: helpdesk@schoolenveiligheid.nl / www.schoolenveiligheid.nl/radicalisering (030) 285 66 16.

Geschreven door Ewoud Butter en Roemer van Oordt. Dit stuk is een update van een eerder stuk met dezelfde titel van Ewoud Butter en is ook verschenen op polderislam.nl