Bachar en het draaiboek van zijn vader

In opinie door Saïd Bouddouft op 31-05-2011 | 11:22

tekst: Said Bouddouft

De huidige roep om de verandering in de Arabische wereld kent een zekere analogie met de militaire staatsgrepen en opstanden van de jaren 50 en 60. De revolutionairen van toen, hadden de mond vol over vrijheid, democratie en rechtvaardigheid. Toen zij hun macht hadden geconsolideerd, bleken zij even dictatoriaal te zijn als hun voorgangers. Hoe anno 2011 de strijd om de macht in Arabische landen er aan toe gaat kunnen wij in de kranten lezen, op TV zien en via het internet volgen. Hoe het er in het verleden aan toe ging, daarover publiceert Said Bouddouft een serie artikelen. Dit is deel 3 en gaat over de machtsstrijd in Syrië. Om dit artikel in het juist kader te plaatsen is het lezen van het eerste deel aanbevolen (zie link onderaan dit artikel).

Massale demonstraties tegen Bachar Al-Assad in Syrië. Het Syrische leger schiet met scherp op de bevolking. Legertrucks rijden af en aan tussen de Syrische steden. Er worden massa-arrestaties verricht door het leger en de veiligheidstroepen. Het land is zo goed als afgesloten voor de buitenwereld. Live demonstraties verslaan is onmogelijk. Het woord Irhal! (verhuis) komt niet voor in Al-Assad’s vocabulaire. Hij blijft zitten, waar hij zit. Bachar doet er alles aan om de opstand de grond in te boren. De kunst van het onderdrukken van opstanden, heeft hij van zijn vader afgekeken.

Het circus `de Staatsgreep’
In de jaren vijftig was het anders. De president van zijn macht beroven was een fluitje van een cent. Tussen 1949 en 1957 vonden vijf machtwisselingen plaats. Dit gaat niet via de verkiezing. De in 1949 afgezette President Shukri Al Quwatli maakt de cirkel rond en komt in 1957 terug als leider van het land.
Op 30 maart 1949 wordt Al Quwatli afgezet door de stafchef van het leger, kolonel Hosni Az-Zaïm. Van Hosni kun je veel zeggen, behalve dat hij geen toepasselijke naam heeft. Az-Zaïm betekent De leider. Az-Zaïm was of zijn tijd ver vooruit of hij was gek. Na het plegen van de staatsgreep wil hij de Syrische samenleving radicaal veranderen. De vrouwen kunnen de sluier weg doen en de scheiding der seksen moet worden afgeschaft, vindt hij. Vrouwen dienen wat hem betreft ook kiesrecht te krijgen. Dit gaat de religieuze elite te ver. Imams in Syrië vragen audiëntie bij hem om deze ‘vrouwenkwesties’ te bespreken. Dan maakt Az-Zaïm het nog bonter. Tijdens de bijeenkomst met de religieuze autoriteiten, die in een hotel plaatsvindt, bestelt hij het diner, whisky en buikdanseressen. De imams zijn geschokt en laten het onderwerp van de bijeenkomst voor wat het is. Niet alleen de religieuze autoriteiten waren geschokt, maar ook zijn minister van Buitenlandse Zaken, Ädil Arslan. Az-Zaïm wil, met de tussenkomst van de Amerikanen, onderhandelen met Israël over een volledige normalisering van de betrekkingen. In ruil voor de vaststelling van de grenzen langs de bestandslijn van 1948 en de verdeling van het water van het Tabaryyameer, zou Az-Zaïm naast de normale betrekking met Israël, driehonderdduizend Palestijnse vluchtelingen permanent in zijn land opnemen. De minister van Buitenlandse Zaken moet heel erg zijn best doen om niet van zijn stoel te vallen als hij dit van de Amerikanen hoort.
Ook Ben-Goerion ziet het vredesplan niet zitten. De grenzen van de staat Israël beperken tot de bestandslijn van 1948, staat niet op zijn agenda. En de verdeling van zoetwater van het Tabaryyameer is voor hem niet bespreekbaar. Het Midden Oosten is vergeven van olie, maar water? Ben-Goerion weigert Az-Zaïm zelfs te ontmoeten, laat staan met hem zaken doen.
Az-Zaïm zal niet lang de leider blijven. In augustus 1949, vierenhalf maand na de staatsgreep, wordt hij door nationalistische officieren afgezet en samen met zijn premier terechtgesteld. Nu vragen de militairen een ervaren politicus Hashim Khalid At-Tassi om het land te leiden. At-Tassi blijft weliswaar langer dan vier maanden president, maar ook hij moet er aan geloven. In 1951 plegen de militairen weer een staatsgreep. Het circus ‘de Staatsgreep’ blijft in Damascus doorgaan. In 1957 komt dus Al Quwatli terug als president.

Verenigde Arabische Republiek
Eind jaren 50 is Syrië politiek en militair ingestort. Het leger is vernederd in de oorlog tegen Israël en richt zijn pijlen op de regering. De politiek is sterk verdeeld. Het land heeft een sterke communistische partij, die gelooft in internationalisme en oriënteert zich op de opkomende grote mogendheid, de communistische Sovjet-Unie. 

Een andere partij, al-Baäth al-Arabi al-Ishtiraki, (Socialistische Partij van de Arabischewederopstanding) gelooft in panarabisme en ziet in de president van Egypte, Gamal Abdel Nasser de juiste bondgenoot. 

De retoriek van Nasser over de Arabische eenheid valt bij de baäthisten in goede aarde. Communisten wantrouwen Nasser wegens zijn vijandigheid t.o.v. de Egyptische communisten. Maar zijn anti-imperialisme doet het wel goed. Bovendien verbetert Nasser de relatie met de Sovjet-Unie. In 1957 benaderen de Syriërs, communisten, baäthisten en militairen, afzonderlijk van elkaar, Nasser met voorstellen om Syrië en Egypte tot één staat te verenigen. De Egyptische retoriek over de Arabische eenheid is in Damascus te letterlijk genomen. Nasser is onaangenaam verrast door de stroom Syrische politici en militairen die hem hun land komen aanbieden. De onderhandelingen over de samenwerking gaan van start. Er wordt gesproken over een federatie, over unie van twee staten en over éénwording.

De Syrische regering wil een natiestaat houden om te kunnen regeren. Eén worden met Egypte onder leiding van Nasser ondermijnt haar positie. De regering verwerpt daarom het idee. Maar na de politici gaan ook de militairen zich er mee bemoeien en dan wordt het een serieuze zaak.

De Syrische chef van generaalstaf brengt een vliegtuig in gereedheid en stapt op de kabinetsleden af met de woorden: `voor u liggen er twee wegen open. Eén ervan gaat naar Mezze (gevangenis buiten Damascus), de andere gaat naar Cairo’. De regering kiest natuurlik voor de weg naar Cairo en op 1 februari 1958 wordt de Verenigde Arabische Republiek (VAR) uitgeroepen. Egypte en Syrië bestaan niet meer. De arme Shukri Al Quwatli wordt voor de tweede keer afgezet. Hij waarschuwt Nasser dat Syrië een moeilijk bestuurbaar land is. Volgens hem beschouwt 50% van de Syriërs zich zelf als nationaal leider, 25% meent profeet te zijn en 10% waant zich een god.
De Syrische Politieke Partijen worden ontbonden en moeten opgaan in de Arabische Socialistische Unie, de partij van de Egyptische militairen. De stap van Syrië en Egypte maakt grote indruk op de Arabische volkeren. De gedroomde Arabische eenheid komt dichtbij. De bevolking gaat de straat op om haar steun te betuigen en te pleiten voor de aansluiting van hun eigen land bij de VAR. Binnen de paleismuren van de Arabische koninkrijken beziet men deze stap juist met angst en beven.

De VAR betekent voor Nasser, Syrië onder voogdijschap van Cairo plaatsen. Voor de Syriërs lijkt het net alsof de Fransen, die in 1945 Syrië als mandaatgebied moesten verlaten terugkwamen, maar dan onder het mom van panarabisme. Binnen het leger wordt een geheim militair comité gevormd, bestaande uit o.m. Baäthist kapitein Hafed Al Assad. In 1961 grijpt dit comité de macht en stuurt de Egyptische bazen naar huis. Een interim-regering neemt de macht over. In 1963 komt de macht volledig in handen van de Baäthpartij, die heropgericht wordt. De partij blijkt goed in staat om een stabiele regering te vormen. Binnen de partij ontstaan wel tegenstellingen. In november 1970 voert Hafed Al-Assad, inmiddels een generaal en bevelhebber van de luchtmacht, weer een staatsgreep uit. Dit noemt hij ‘een corrigerende beweging’. Hij is namelijk van mening dat de regering te rechtse politiek voert. Met zijn ‘corrigerende beweging’ slaat hij links af. Hij benoemt baäthist Ahmed Al-Khatib als president. In februari 1971 schuift hij Al-Khatib opzij en benoemt zichzelf tot president.

President voor het leven
Assad voert een meerpartijenstelsel in Syrië. Maar alle Politieke Partijen moeten lid worden van het door hem in 1972 opgerichte ‘Nationale Progressieve Front’. Dit front moet alle ‘Arabische nationale en socialistische volkskrachten’ verenigen. In 1973 wordt de grondwet van 1964 gewijzigd. In de nieuwe grondwet wordt de almacht van de Baäthpartij bestendigd. Baäth wordt ‘de leidende partij in de samenleving en in de staat’. In de grondwet wordt opgenomen dat de president van het land moslim moet zijn. Voor de soennitische meerderheid betekent dit, dat Assad moet aftreden als president. Assad komt uit de Alawietische minderheid. In de opvatting van Soennieten zijn Alawieten geen moslims. Maar Assad lost dit probleem zonder al te veel theologische discussies op. De moefti van Syrië moet gewoon verklaren dat Alawieten moslims zijn en klaar is kees. Assad voert meer gekkigheden in om zijn macht een vorm van legitimatie te geven. Majlis Achaäb (eenkamer parlement) wordt om de vier jaar gekozen. Meer dan tweederde van de leden gaat automatisch naar het Nationale Progressieve Front. Binnen het front krijgt de Baäthpartij een grote meerderheid. De rest van de Mjlisleden zijn ‘onafhankelijk’. De president van het land wordt om de zeven jaar gekozen. Assad wordt vijf keer herkozen. Hij is al deze keren de enige kandidaat. Om zijn presidentschap te behouden, zet Assad een hele rits geheime diensten op. Alle vier onderdelen van de strijdkrachten kennen een eigen geheime dienst. Vicepresident en president hebben ook eigen diensten en er zijn natuurlijk geheime diensten die geheime diensten moeten controleren en ga zo maar door. Het leger is grotendeels in handen van de Alawietische minderheid.

De enige bedreiging voor de almacht van Assad zijn de Moslimbroeders. Zij zijn van mening dat de naam Al Assad (de leeuw) een te grote eer is voor de president. Zij noemen hem daarom Al Kaleb (de hond). Moslimbroeders vinden de overheersing door de Alawietische minderheid drie maal niks. Zeker als die minderheid de staat seculier gaat inrichten, met zelfs een atheïstische neiging. Leiders van de Moslimbroeders vormen een ondergrondse verzetsbeweging en beginnen wapens onder de soennitische meerderheid uit te delen. In 1976 grijpt het Syrische leger in bij de Libanese burgeroorlog. Syrië kiest de kant van de maronitische minderheid tegen de Libanese soennieten en Palestijnen. Dit is voor de Moslimbroeders de druppel die de soennitische emmer doet overlopen. Zij beginnen een gewelddadige opstand tegen de regering. Zij organiseren demonstraties, plegen aanslagen op militairen, politici en andere staatsfunctionarissen, waarvan sommigen persoonlijke vrienden zijn van de president. In juni 1980 ontsnapt Hafid Al-Assad zelf op het nippertje aan een aanslag. Hij wordt met granaten en mitrailleurvuur aangevallen. Het leger, onder leiding van Rifaät Al-Assad, de broer van de president, neemt wraak. De noodtoestand wordt uitgeroepen in de dorpen en steden waar de Moslimbroeders actief zijn. Deze steden en dorpen worden hermetisch afgesloten van de buitenwereld en dan worden commando’s op de burgers afgestuurd. De commando’s worden zelfs los gelaten op ongewapende Moslimbroeders die in de gevangenis zitten. De celdeuren worden geopend en commando’s kunnen naar eigen dunken schieten op de gevangenen, die alleen Allaho Akbar kunnen roepen. Het regime zorgt er wel voor dat de commando’s Alawieten zijn. Je weet maar nooit. Soennitische commando’s kunnen misschien sympathie koesteren voor hun geloofsgenoten. De oorlog met de Moslimbroeders wordt beëindigd door in 1982 de stad Hama, bolwerk van de Moslimbroeders, met de grond gelijk te maken. De stad wordt op zijn Syrisch van de buitenwereld afgesloten. Militairen trekken de stad in met tanks en bulldozers om burgers te doden en huizen te slopen. Over het neerslaan van de opstand schrijft de journalist Robert Fisk, in zijn boek ‘De grote beschavingsoorlog’ het volgende: ‘De lap verschroeid mensenvlees die ik daar aan een boom had zien hangen, wapperend in de wind, stond me nog scherp voor de geest. Toen, in 1982, was ik er gedurende achttien uitzonderlijke –en naar ik later besefte ook gevaarlijke- minuten er in geslaagd tot Hama door te dringen, op het moment dat de speciale strijdkrachten onder leiding van Hafez Assads broer Rifaät de opstand met wreed geweld onderdrukten. Ik stond aan de oever van de rivier de Orontes toen Syrische tanks de oude stad beschoten. Ik zag de gewonden, overdekt met bloed, naast pantservoertuigen liggen, ik zag stervende burgers in het afval wanhopig naar oude broodkorsten zoeken’. Het aantal doden wordt op de 20.000 geschat. Robert Fisk zelf komt tot een schatting van 10.000 doden.

Rifaät probeert in 1984 de macht naar zich toe te trekken. Zijn broer de president krijgt namelijk een hartaanval. Rifaät stuurt tanks de straten van Damascus in om de strategische punten te bezetten. De poging mislukt. De hartaanval is niet fataal en de president herstelt snel en wijst zijn broer terecht en stuurt hem de ballingschap in naar Spanje.
Na het neerslaan van de opstand van de Moslimbroeders en het verbannen van zijn broer, krijgt Assad nauwelijks meer binnenlandse politieke problemen. Enige kopzorgen krijgt hij van de Arabische broeders buiten Syrië. Zijn ergste vijand is Saddam Hossein, president van buurland Irak. Als in de jaren 80 Irak en Iran verwikkeld raken in een oorlog, kiest Assad de kant van het niet-Arabische regime in Iran, die in religieus opzicht ook zeer fundamentalistisch is. Ideologisch gezien, heeft Assad veel meer gemeen met Saddam dan met de Ayatollahs in Teheran, zij zijn beide ‘Arabische nationalisten’, zijn lid van de Baäthpartij en zijn ook seculier. Maar de logica van de vijand van mijn vijand is mijn vriend, is in het Midden Oosten heel sterk. Om af te komen van Saddam wringt Assad zich in nog meer vreemde bochten. In 1991 kiest hij de kant van Amerika in de oorlog om Irak uit Kuweit te verwijderen.

Assad ondervindt ook problemen door de Palestijnse leiders die willen onderhandelen met Israël willen over een afzonderlijk vredesverdrag. Volgens hem worden de Arabieren tegen elkaar uitgespeeld en moeten daarom een front vormen in de onderhandeling met Israël. Verder zijn er Libanezen die graag de Syrische militairen uit Libanon zien vertrekken. Ook dit is voor Assad geen leuk vooruitzicht. Om de problemen met de Palestijnen en Libanezen op te lossen, verzamelt hij een arsenaal aan internationale gezochte terroristen om zich heen. Deze dienen als afschrikmiddel en worden daadwerkelijk ingezet om ‘probleemgevallen’ uit te schakelen. Een van de aanslagen waar het Assads regime van wordt verdacht is het opblazen van het Pan Am vliegtuig boven Lockerbie in 1988. Als Assad in 1991 de kant van het westen kiest in de strijd tegen Saddam, haalt Amerika Syrië van de lijst van landen die het terrorisme ondersteunen. En de Lockerbie-affaire wordt in de schoenen van Libië geschoven.

Monarch in republikeins jasje
Zoals andere Arabische presidenten begint Assad zijn oudste zoon Basil klaar te stomen als zijn opvolger. Basil komt in 1994 om het leven bij een auto-ongeluk. Vader Assad laat niets aan het toeval over. Nog rouwend haalt hij zijn tweede zoon Bachar terug uit London, waar deze een studie volgt. Bachar begint direct met de cursus ‘president van Syrië worden’. Hij wordt opgeleid aan de militaire academie van Homs en begint ook officiële taken van zijn vader waar te nemen. Na vijf jaar studie komt hij in januari 1999 van de academie als kolonel en is net op tijd om zijn vader op te volgen. Op 10 juni 2000 bereikt vader Assad zijn bestemming. Volgens Fisk voert hij om 12 uur in de middag een telefoongesprek met zijn Libanese collega Emile Lahoud. Tijdens het gesprek zegt Assad ‘dat het onze bestemming is om voor onze kinderen een toekomst op te bouwen die hen geruststelt’. Lahoud hoort in eens telefoon vallen en de verbinding wordt verbroken. Tien minuten later wordt Lahoud opnieuw gebeld door het presidentiële paleis. Het is Bachar die hem vertelt dat zijn vader is overleden. Assad is kennelijk van mening dat alleen zijn kinderen recht hebben op `een geruststellende toekomst’.
Als zijn vader overlijdt is Bachar, ondanks de intensieve cursus, nog niet klaar voor de troonopvolging. Want volgens de grondwet heeft Bachar nog niet de minimum leeftijd voor presidentskandidaten bereikt. Dit probleem wordt op zijn Assads opgelost. Dit keer gaat het niet om een religieuze kwestie en er hoeft daarom geen Moefti aan te pas te komen. Majlis Achaäb volstaat om de grondwet te wijzigen en de minimum leeftijd van 40 naar 34 jaar bij te stellen.

De verwachting was dat er grote problemen zouden uitbreken. Vader Assad heeft namelijk te veel vijanden gemaakt tijdens zijn carrière als president en de troonopvolger is te onervaren. Tegen alle verwachtingen in, gaat de macht van vader op zoon over zonder problemen. Bachar heeft kennelijk niet alleen een goede cursus gehad, maar heeft ook een goed draaiboek van zijn vader geërfd. Hij gaat te werk zoals zijn vader het liefst zag gebeuren. Een presidentverkiezing houden met alleen zichzelf als kandidaat. Hij wordt gekozen met ruim 97% van de stemmen.
Direct na het aanvaarden van het presidentschap, belooft hij politieke hervormingen. Syrië zal worden gedemocratiseerd. De Syrische bevolking neemt de belofte serieus en gaat aan de slag. Er worden politieke debatten gehouden. Verenigingen worden opgericht. Er wordt nagedacht over wat er allemaal beter kan. Journalisten beginnen over politieke taboes te publiceren. Als Bachar zich steeds zekerder van zijn zaak voelt, grijpt hij in. Veel hoeft hij niet te regelen. Toepassen van de in 1963 uitgeroepen noodtoestand is voldoende. Op basis van de noodtoestanden begint het regime weer kritische geluid de mond te snoeren. De Syrische bevolking merkt al snel dat de uitdrukking ‘belofte maakt schuld’ niet geldig is in hun land. De bevolking valt terug in de houding van ‘niet praten over de politiek’.

Geluk voor Bachar, pech voor de Syriërs
Begin dit jaar zien Syriërs hoe eerst de Tunesiërs en later de Egyptenaren de presidenten uit hun paleizen verjagen. Zij beginnen ook met demonstraties tegen het regime. In het begin willen demonstranten alleen hervormingen en niet `de val van het hele systeem’. Voor het regime was het eenvoudig om de demonstranten tegemoet te komen zonder bloedvergieten. Maar het regime maakt onnavolgbare manoeuvres. De president belooft de noodtoestand op te heffen en politieke hervormingen door te voeren als de bevolking ophoudt met demonstreren. En dit is nou juist waar het om gaat: de vrijheid om te demonstreren, om te vergaderen, om te staken en om te leven zonder constant door een of een andere vage geheimagent in de gaten te worden gehouden. Maar het regime wil alles in het werk stellen om de bevolking van de straten te krijgen. Desnoods de noodtoestand opheffen als die na 50 jaar is uitgewerkt. Als deze redenering niet blijkt te werken, grijpt het regime naar de draaiboeken van vader Assad: steden van de buiten wereld afsluiten en met zwaar geschut op de bevolking schieten. De Syrische bevolking heeft pech. Syrië is makkelijker van de buitenwereld af te sluiten dan Egypte of Tunesië. Het regime hoeft zich niet druk te maken over internationale bemoeienis. In tegenstelling tot het Egyptische regime, die veel te verliezen heeft als de banden met het westen verloren gaan, maakt een boycot van het westen geen indruk op Damascus. Bachar Al Assad heeft geluk. Hij hoeft zich geen zorgen te maken over militair ingrijpen door Amerika en zijn bondgenoten. In tegenstelling tot Libië en Irak, heeft Syrië nauwelijks olie en andere grondstoffen. Amerikaanse, Britse en ook de Nederlandse regeringen bedenken dan ook allerlei kromme redeneringen om de hypocrisie van de internationale politiek te dekken. Syrië zou te veel bevolkingsgroepen kennen in vergelijking met Libië en de val het regime zou de instabiliteit van de regio alleen maar vergroten. Syrië is niet overzichtelijk zoals Libië het geval is enz. Maar Irak is ruim twee keer zo groot en heeft bijna 30% meer bevolking dan Syrië. Kennelijk zijn de Irakezen eerder toe aan democratie dan de Syriërs.
Het regime in Syrië heeft niet alleen geluk met de houding van het westen. Ook Aljazeera is zeer terughoudend in het verslaan van de Syrische volksopstand. Kennelijk geniet het Assads regime veel sympathie onder de redactieleden van de nieuwszender. Voor sommige redactieleden is het Arabische nationalisme niet vreemd.

Bachar Al Assad zal er ongetwijfeld in slagen om de volksopstand neer te slaan. Het vergieten van bloed van Syriërs is de familie ‘Al kaleb’ op het lijf geschreven. Daar hadden vader en oom Assad ook al veel ervaring mee.. De familie, deels aangetrouwd, heeft veel macht. De familie steunt op het leger, Baäthpartij, Alawietische minderheid en veel geheime diensten. Bachar is niet alleen president en dus de baas van de Syrische staatsbureaucratie. Hij is tevens Secretaris Generaal van de partij en baas van de strijdkrachten. Het leger is het machtigste onderdeel van de Syrische strijdkrachten en daar hebben de Alawieten het voor het zeggen. Op Youtube is te zien hoe enorme legerkonvooien naar opstandige steden trekken. In Syrië kan dus geen sprake zijn van ‘Achaäb wa ljaysch jed fil jed’ (het volk en het leger hand in hand). Voor de Syriërs geen Arabische lente. 

Said Bouddouft publiceert de komende weken een serie artikelen op Republiek Allochtonië waarin hij recente veranderingen in de Arabische wereld vergelijkt met het verleden. Bouddouft is directeur van de Stichting Meander, Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling in Zuid-Holland.

Eerder verscheen:

De geschiedenis van de Arabische wereld herhaalt zich (deel 1)

Hosni Mubarak vertrekt in goed overleg (deel 2)

 


Meer over arabische lente, bachar al assad, democratie, democratisering, geschiedenis, said bouddouft, syrie.

Delen: