De vrijheid van anderen. Over ritueel slachten, godsdienstvrijheid en nog zo wat

In opinie door Jan Dirk Snel op 18-04-2011 | 12:38

Tekst: Jan-Dirk Snel

Ik kom er niet helemaal uit.

Hoeveel vrijheid gunnen wij, wij als samenleving bedoel ik in dit geval, onze medemensen? Dat is de vraag die me de laatste weken en dagen bezighoudt. Werken grondrechten wel? Of werken ze alleen als mensen er dingen mee doen die we zo ook wel kunnen billijken? Kunnen grondrechten ook zo uitgehold worden dat ze in feite weer verdwijnen?

En dan doel ik meer op het maatschappelijk debat dan op de rechtspraktijk. Daar gaat het nog wel een tijdje goed, maar in de publieke en politieke discussie grijpt het verbodsvirus momenteel enorm om zich heen. En vroeger of later kan dat ook zijn weerslag hebben op de toepassing van het recht. Zaterdag voor een week publiceerde de rechtsfilosoof Wouter Veraart in de NRC een uitstekend artikel over het bredere ‘patroon van verboden’ dat zich momenteel aandient:

Meeliftend op de nieuwe tijdgeest verdringen politieke partijen, opinieleiders en maatschappelijke organisaties zich in hun streven om alles wat cultureel – en liefst ook religieus – afwijkt aan de kaak te stellen, verdacht te maken en vervolgens te neutraliseren, in de vorm van een juridisch verbod.

Het lijkt me een adequate omschrijving. Veraart vraagt welke politicus en kiezer de moed hebben om tegen de tijdgeest in te gaan en ‘verdraagzaamheid als kernwaarde te omarmen’. Het is niet moeilijk om iets wat ons niet interesseert en raakt of dat we zelfs wel mooi vinden, te tolereren. De vraag is hoe ver we willen gaan bij het verdragen van dingen die we niet begrijpen en misschien wel verafschuwen en veroordelen.

 -

Ik denk natuurlijk aan het verbod op onverdoofd ritueel slachten dat de afgelopen week in de Tweede Kamer aan de orde kwam. Het voorstel om de wet te wijzigen lijkt een meerderheid te gaan halen. Het is de vraag wat de Eerste Kamer daarna gaat doen. Maar wat de afgelopen week wel duidelijk werd, is dat met name de kleine orthodox-joodse gemeenschap zich enorm geraakt voelt. Men voelt het als een aanval op de kern van het eigen alledaagse bestaan. Hier treft men mensen in het diepst van hun ziel. Ik denk niet dat ik overdrijf, als ik het zo zeg. In een kort stukje merkte Leo Lewin iets dergelijks op. Het wetsvoorstel raakt trouwens ook een deel van de Nederlandse moslims, maar uit die kring hoort men iets minder.

Reeds vele mensen hebben over de zaak geschreven – ik zag onder meer weglogstukken van Daphne Meijer, Joel Erwteman, Maarten Jan Hijmans en Jan-Jaap van Peperstraten -  en ik ga dat niet allemaal herhalen. Het is vooral niet mijn bedoeling om de technische kanten van de zaak te gaan behandelen. Mij gaat het nu om de verhouding tot het oudste grondrecht, de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Tot dusverre werd een algeheel verbod op onverdoofd slachten gezien als strijdig met dit grondrecht. En de Raad van State wijst daar in zijn advies op. De indieners en de Tweede Kamer lijken zich daar echter niets van aan te gaan trekken.

Natuurlijk erkent men wel dat een grondrecht zo ingeperkt wordt, maar geen enkel grondrecht is natuurlijk absoluut, merkt men dan vroom op. Dat klopt uiteraard. Wie meent op grond van zijn religie drugs te moeten gebruiken tijdens ceremonies of vrouwen te mogen mishandelen, kan zich ook niet op het grondrecht van levensovertuiging beroepen. Er zijn grenzen. Klopt. Maar waar het nu om gaat, is dat bepaalde grenzen nauwer aangetrokken worden. Een bestaande vrijheid wordt ingeperkt. Daar moet je dus een goede reden voor hebben, zou ik zeggen. Wie mensen vrijheid ontneemt, hoort zich te verantwoorden.

-

Het gaat om dierenwelzijn, zegt men. Dieren zouden minder lijden, als ze eerst verdoofd worden. Tegenstanders van het wetsvoorstel brengen daar soms tegenin dat dat nog niet helemaal vaststaat. Ook al stuurt een belang hun argumenten, dat wil nog niet zeggen dat die op zich niet deugdelijk kunnen zijn. Maar stel eens dat werkelijk aangetoond zou kunnen worden dat verdoofde slacht net iets minder dierenleed veroorzaakt dan onverdoofde, dan nog is de vraag of dat het verbieden van een voor bepaalde mensen essentiële praxis rechtvaardigt.

Dierenwelzijn is een antropocentrisch concept. Dieren zijn geen dragers van subjectieve rechten. Ze zijn hooguit iets als rechtsobjecten. Maar het gaat natuurlijk helemaal niet om het welzijn van dieren als zodanig. De natuur is wreed en dieren doen elkaar in onze ogen de meest verschrikkelijke dingen aan. Wie wel eens toegekeken heeft hoe die o zo lieve huiskat op het ijs met een muis zat te spelen, heeft een tipje van de sluier gezien. Maar we nemen geen wetten aan over het welzijn van dieren in het algemeen. Het gaat alleen om hoe mensen met dieren omgaan. Het gaat om menselijk handelen en hoe we dat reguleren.  Het is moraliserende wetgeving: mensen mogen zich wel zus en niet zo gedragen. Daar is alle reden voor. Mensen horen niet alles met dieren uit te halen wat ze maar in de kop krijgen.

Maar de vraag is wel in hoeverre je medemensen dient of mag beperken in hun omgang met dieren. Stel dat dieren in de sjechieta of de dhabihah net iets meer lijden, is dat voldoende reden om mensen hun vrijheid van handelen op dat punt te ontnemen? Moet je hun letterlijk de wet voorschrijven? Is daar werkelijk voldoende grond voor? Of mogen ze zelf de overweging maken hoe ze op dat punt met dieren omgaan?

-

Daar hoort dus de tegenovergestelde vraag bij: waarom zijn die mensen toch zo eigenwijs? Ik vermoed dat er veel ergernis aan het verbodstreven ten grondslag ligt. Waarom doen die lui niet een beetje normaal en passen ze zich niet aan nieuwe normen aan?

Ik bedoel dit niet alleen ironisch. Als je nuchter over de zaak nadenkt, dan zou je inderdaad zeggen: waarom moeten mensen nu zo nodig aan eeuwenoude religieuze regels vasthouden? En zelfs als je dat nou eenmaal wilt, valt daar met een beetje hermeneutische handigheid best een mouw aan te passen. Als ik het goed begrijp, is de rationale achter de sjechieta juist dat het om een gezond dier gaat en niet om een verwond of ziek exemplaar en dat je het bij volle bewustzijn en in feite eerlijk slacht. Niet laf, maar met open vizier. (Ik ga niet op alle details in, ook niet op het punt van ontdoen van bloed, de magische levenskracht in oude tijden. Ondanks de vaststelling van de noachidische geboden in Handelingen 15 hebben christenen zich daar weinig van aangetrokken.) Hoe het ook zij, je kunt vast en zeker wel mooie principes achter het ritueel ontdekken en als nuchter mens zou je zeggen dat als je diezelfde principes nog beter kunt uitvoeren, dat je de regels dan even aan kunt passen aan de hoge waarden waar ze vorm aan geven. Hetzelfde net iets anders doen – zoiets.

Maar kennelijk werkt de halacha momenteel niet zo soepel. En ik vermoed dat juist deze halsstarrigheid ergernis oproept. Waarom zouden mensen zich überhaupt beroepen op oude boeken en regels? We leven in een cultuur die kritisch staat tegenover tradities en die zelfs grotendeels achter zich gelaten heeft en er hooguit een object voor boeiende verhalen over geschiedenis in ziet. In een open discussie, waarbij eigenlijk niets vaststaat en we zelfs nauwelijks weten wat onze gedeelde vooronderstellingen zijn, beredeneren we steeds weer wat nu de beste handelwijze is. En de wetenschap levert daarbij nieuwe inzichten aan. Wetenschap is principieel onaf. Veel zal waar zijn, maar niet alles. We kunnen ons vergissen. Nieuwe inzichten zijn mogelijk. Als vandaag blijkt dat verdoving dieren minder pijn toevoegt en we dat een belangrijk uitgangpunt van handelen vinden, dan passen we die toe. Mocht over twintig jaar blijken dat het toch net anders ligt, geen probleem: dan passen we ons handelen, het verwerkelijken van dezelfde principes, aan de nieuwe inzichten aan. De geneeskunde barst van de voorbeelden. Wat ooit aanbevolen werd, wordt nu ontraden - en omgekeerd.

Als we zo nuchter en open redeneren, feitelijke, wetenschappelijke inzichten en moderne, dierlievende principes combineren, dan is het toch ergerlijk dat er mensen zijn die er anders over denken en hun eigen normen, waar we niets van snappen, blijven hanteren? Waarom zouden we hun de vrijheid gunnen om naar eigen inzicht te handelen? Ze zijn toch simpelweg onredelijk?

-

Juist daar zou wel eens de sleutel tot verstaan kunnen liggen. Dat er dus mensen zijn met andere morele opvattingen, die we redelijk niet kunnen begrijpen. Zij hebben namelijk wel degelijk hun redenen of motieven om aan die traditie vast te houden, maar wij kunnen die niet vatten. De bronnen voor hun normen erkennen we niet en de redeneringen in het systeem kennen we niet.

Hier biedt een beschouwing van de theoloog Taede Smedes, ‘Gelovigen moeten geen vlees willen eten’ die verscheen op Sargasso en op zijn eigen weblog, een prachtig handvat. Het is een betoog dat zich voortreffelijk leent om eens aan een klas voor te leggen en te vragen waar de redeneerfouten zitten. De passage over het verschil tussen mens en dier, of beter de bewering dat dat ontologisch niet zou bestaan, is bijvoorbeeld pure bullshit – ik ben terughoudend met dergelijke woorden, maar hier kan het niet minder. Ooit iemand ontmoet die moeite heeft om dieren en mensen uit elkaar te houden en de ‘constructie’ nooit goed onder de knie heeft gekregen? Juist ja. Maar ik beperk me nu tot één passage. Het gaat om een van de twee argumenten die Smedes behandelt:

Een alternatief voor onverdoofd ritueel slachten is voor joodse en islamitische gelovigen onbespreekbaar.

In zijn ontleding noemt Smedes dit erg ‘problematisch’.

Zeggen dat alternatieven onbespreekbaar zijn betekent dat iedere verdere discussie categorisch wordt uitgesloten. Het argument is namelijk gebaseerd op de premisse dat de onverdoofde rituele slacht in de heilige geschriften van deze religies is vastgelegd. Deze teksten zijn heilig, zodat er niets aan mag worden toegevoegd of afgedaan. Uiteindelijk is het argument dat een alternatieve manier van slachten onmogelijk is, gebaseerd op openbaring. De woordvoerders van de joodse en islamitische organisaties beseffen uiteraard dat een rechtvaardiging van bepaalde praktijken op basis van een openbaringsargument in de huidige cultuur niet langer geaccepteerd zal worden.
In de woorden van de Amerikaanse filosoof Richard Rorty: een argument op basis van een (exclusieve) openbaring is een conversation stopper. Om niet te hoeven toegeven, wordt dan als laatste redmiddel het grondrecht van de vrijheid van godsdienst van stal gehaald.

Onthullend, zou ik zeggen. De vrijheid van godsdienst is dus een ‘laatste redmiddel’. Aha, omdat mensen er op een wijze gebruik van willen maken, die Smedes niet overtuigt, daarom doet die er eigenlijk niet toe. Verderop zegt hij nog eens dat het idee dat het om die vrijheid van godsdienst zou gaan, ‘volledig beside the point’ is en dat godsdienstvrijheid ‘hier weinig tot niets mee te maken heeft’. Tja, wie zich beroept op zoiets irrationeels als openbaring, kan zich dus eigenlijk ook niet op een grondrecht beroepen, dat juist daarop toegesneden is.

De ratio van de godsdienstvrijheid is natuurlijk precies omgekeerd. Verschillende religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen sluiten elkaar logisch uit en zelfs als buitenstaanders denken dat de opvattingen van twee groepen toch maar een klein beetje verschillen, weerhoudt ze dat niet altijd om onderling flink verbaal op de vuist te gaan. Godsdienstvrijheid is niet uitgevonden omdat alle mensen van die keurige, begrijpelijke opvattingen hadden, maar juist omdat ze die niet hadden. Wat een rare opvattingen hebben die anderen toch! Atheïsten werden lange tijd met argusogen gevolgd: hadden die wel een moraal? Maar juist daarom konden ze schuilen onder het regenscherm van de vrijheid van religie.

Ik besef overigens goed dat het hier gaat om de toepassing van het grondrecht van vrijheid van godsdienst. De rechtvaardiging van het recht als zodanig is nog iets anders. Waarom zou je als staat mensen zo maar toestaan om er opvattingen en praktijken op na te houden, die nooit allemaal tegelijk waar kunnen zijn of moreel allemaal even juist? Dat vereist een lang verhaal, dat trouwens dan ook toegesneden moet zijn op de samenhangende uitingsvrijheid, dat ik hier niet kan houden. Maar misschien dat deze casus iets onthult. Juist het feit dat we andere mensen in hun redeneringen en praktijken niet altijd kunnen volgen, zou ons te denken moeten geven. Dat het zou betekenen dat alle opvattingen relatief zijn, dat is flauwekul. Als je bepaalde denkbeelden koestert, doe je dat omdat je meent of hoopt dat ze beter zijn dan andere jou bekende. Maar wat wel kan: dat je je vergist. Of dat je alle argumenten niet kent. Het gaat niet om relativisme, maar om voorzichtigheid en terughoudendheid. Er zijn mensen voor wie een bepaald slachtritueel heilig is. Ja, dat is onbegrijpelijk. En juist daarom houden we halt. Het zou ook wel eens iets over de grenzen van ons eigen begrijpen kunnen zeggen.

-

Er is nog een punt. Smedes schrijft dat een ‘argument op basis van een (exclusieve) openbaring’ in de woorden van Richard Rorty (1931-2007) een conversation stopper is. Hij begaat hier een grappige vergissing. Hij refereert aan het artikel ‘Religion as Conversation-stopper’ (1994) dat is opgenomen in Rorty’s bekende boek Philosophy and Social Hope (1999). Rorty haalt daarin met instemming een zinsnede van de jurist Stephen L. Carter (Yale) aan, met wie hij het trouwens verder fundamenteel oneens is:

One good way to end a conversation - or to start an argument - is to tell a group of well-educated professionals that you hold a political position (preferably a controversial one, such as being against abortion or pornography) because it is required by your understanding of God's will.

Rorty merkt vervolgens op dat het waarschijnlijker is dat het gesprek stokt dan dat er een debat op gang komt. Of Rorty zelf helemaal beseft dat Carter het over het verstaan van Gods wil heeft en niet over die wil zelf, vraag ik me af, maar het punt waar het hier over gaat, is dat het om algemene politieke stellingnames – public policy - gaat. Natuurlijk bereik je iemand niet met een beroep op openbaring, als die niet religieus is of in een andere godsdienstige traditie staat, als je hem wilt overtuigen van de juistheid van een politiek standpunt. Maar daar gaat het hier niet om. Er is geen sprake van dat woordvoerders van joodse en islamitische organisaties in Nederland ons proberen te overtuigen dat dieren nooit verdoofd geslacht mogen worden en dat wij ons allen onmiddellijk naar de eisen van de halacha of de sjaria te voegen hebben. Het enige dat ze vragen is dat wij hun praxis respecteren en die niet onmogelijk maken. Wij hoeven niet in te stemmen met hun rechtvaardiging voor hun praktijk, het enige dat ze vragen is om vrijheid voor zichzelf. En het is onzinnig om te eisen dat iemand of dat een gemeenschap voor zichzelf niet van openbaring uit mag gaan.

Wat telt, is dat het gaat om een punt dat bepaalde gemeenschappen erg belangrijk vinden. En de vraag is dan of er voldoende argumenten zijn om daar geen rekening mee te houden, in dit geval dus of er voldoende argumenten zijn om onverdoofd slachten in alle gevallen te verbieden. Smedes wil een bepaalde moraal – de omgang met dieren – wettelijk vastleggen. Dat kan. In de wet kunnen wij bepaalde gedragingen die wij moreel veroordelen, verbieden. Maar de bewijslast ligt bij degene die anderen bestaande rechten en vrijheden ontnemen wil.

-

Dit is een eerste signaal. Het maatschappelijke debat wemelt van de verbodsvoorstellen. Veraart somde er vorige week een hele reeks op. Nee, ik wil niet overdrijven. Er zal heel veel vrijheid overblijven en er zullen mogelijk ook nieuwe vrijheden bijkomen. Maar er zijn vrijheden waar mensen nu van genieten, die men hun wil ontnemen. En het gaat dan met name om vrijheden die met godsdienst samen lijken te hangen.

Het is niet echt verrassend. Godsdienstvrijheid ontkiemde in een verlichte samenleving waarin religie een belangrijke rol speelde. De mainstream van de Verlichting koesterde hoge verwachtingen van de morele capaciteiten van religie en van de rol die kerkelijke en religieuze genootschappen, die men ook in die termen, van sociabiliteit, omschreef, daarbij konden vervullen. Maar inmiddels leven we ver na de Verlichting en is de secularisatie in een land als Nederland ver voortgeschreden. Mensen zijn niet meer geseculariseerd, nee, ze zijn seculier. Dat typeert de ontwikkeling. Dat religie druk besproken wordt, is niet omdat religie ‘terug’ zou zijn, maar omdat de nieuwe morele meerderheid het zo’n merkwaardig verschijnsel vindt, waar men zich alleen maar over kan verbazen.

Het is een ingewikkelde vraag of religie een ontische constante is en dus voortdurend transformeert, zoals sociaalwetenschappers dikwijls betogen, of dat het verschijnsel echt kan verdwijnen, zoals de in diskrediet geraakte secularisatiethese ooit poneerde en nu onder het grote publiek nog vaak gedacht wordt, maar voor het huidige publieke debat lijkt de vaststelling me voldoende dat heel veel mensen niets meer van religie begrijpen en een ‘levensovertuiging’ niet als het pendant daarvan beschouwen en soms zelfs menen dat ze die niet eens hebben. Je kunt wel proberen om secularisme of atheïsme of agnosticisme of wat dan ook als religie of als de levensbeschouwelijke pendant daarvan te omschrijven en het is zelfs niet onmogelijk dat dat filosofisch en antropologisch een overtuigende positie is, ook dan nog vind je niet onmiddellijk weerklank in de publieke opinie. Veel mensen vinden godsdienst maar een vreemde hobby. Sophie van Bijsterveld betoogde onlangs dat het feit dat lang niet iedereen gebruik maakt van het recht om te demonstreren, nog niet betekent dat degenen die er wel gebruik van maken, geprivilegieerd zijn. Iedereen zou kunnen demonstreren, maar niet iedereen doet het. Maar onderkend moet worden dat veel mensen de vrijheid van religie niet zo ervaren. Ze kunnen zich niet voorstellen dat ze er ooit gebruik van zullen maken en dat is een belangrijk gegeven voor het openbare debat, ook al kun je ondertussen aantonen dat juist atheïsten en onkerkelijken het meest aan dat recht gehad hebben. Ze hebben dat niet door.

-

In de internationale gemeenschap blijft godsdienstvrijheid ongetwijfeld nog lang een van de belangrijkste mensenrechten, het voornaamste waarschijnlijk. Het merendeel van de mensheid is nu eenmaal religieus - want sociaal, merk ik maar even cryptisch op - en minderheden, ook seculiere, hebben er bijna over de hele wereld groot belang bij. Door de verworteling in internationale verdragen zal er dus ondanks alle discussies en verbodsoprispingen ook in Nederland vooralsnog waarschijnlijk niet zoveel veranderen, al is het wel spannend wat er met het onverdoofdslachtenverbod precies gaat gebeuren en of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens daar nog aan te pas komt. Op wereldschaal is de Nederlandse situatie zeer atypisch; alleen enkele landen zijn enigszins vergelijkbaar. Wat Nederlanders in hun vooruitgangsgeloof als met de tijd meegaan - ‘het is wel 2011’ geldt als een sterk argument in het publieke debat - zien, wordt door sommige dwarse en provocerende cultureel-antropologen eerder als een vorm van achterlijkheid - de wereldtendens is immers wat anders - omschreven. Hoe het ook zij, Nederland wijkt af, of dat nu een kwestie van vooroplopen is of niet. En het is daarom wel interessant om te zien hoe het verder gaat met de godsdienstvrijheid en het debat daarover. Nederland krijgt mogelijk een laboratoriumfunctie. Worden grondrechten anders omgeformuleerd? Wat verdwijnt er? Wat komt erbij?

De discussie draait in feite om de verandering van moraal die zich de laatste decennia voltrokken heeft. Die heeft op zich niet zo bar veel met religie versus seculariteit te maken. Het gaat veeleer om de oude, simpele moraal van op landbouw gebaseerde maatschappijen versus de nieuwe, complexe moraal van de welvaartmaatschappij. Schaarste versus luxe, dat is het kernpunt. Ik werk dat hier nu niet uit, maar het concrete gegeven waar het om draait, is dat van de mens in relatie tot zijn omgeving. De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen eeuw, wereldwijd in feite, is wel de gewijzigde rolverdeling tussen man en vrouw, waarbij direct de genderrollen, en dus homoseksualiteit, aansluiten. En daarnaast heb je dan nog de verhouding van de mens tot zijn natuurlijke en dierlijke omgeving, waar hier over gaat. Veel hedendaagse discussies draaien dan ook om vrouwen en homo’s. Het gaat om nieuwe verhoudingen die nog niet uitgekristalliseerd zijn. De nieuwe moraal is zo nieuw dat men nog erg onzeker is en elke afwijking als een smet op de overwinning wordt ervaren. Vandaar vaak de felheid. En daar komt dan nog bij dat historisch besef nogal schaars is – men heeft immers juist net met de traditie gebroken – zodat een wat meer afstandelijke inschatting van de eigen positie voor veel mensen een onmogelijkheid is. Veel meer dan de eigen situatie kent men niet. (Ik besef overigens dat er een zekere spanning tussen beide verklaringen zit, maar laat ze toch staan.)

Moraal is naar haar aard intolerant, ik schreef dat al eerder. Naar mijn idee is de huidige publieke én private moraal dan ook de eigenlijke transformatie van religie. Het is de nieuwe civil religion, die het oude meer expliciete nationalisme afgelost heeft, maar vooral in Nederland – juist soms in de afwijzing van openlijk nationalisme: zeg nooit ‘eigen volk eerst’ – toch sterk nationale trekken vertoont. Die moraal zal men met wettelijke middelen verder proberen op te leggen. Dat is geen kwade wil. Natuurlijk wil men graag tolerant zijn, maar al diegenen die niet aan hetzelfde idee van verdraagzaamheid voldoen, zal men graag in het zelfde patroon dwingen. Orthodoxe joden en moslims dienen dus rationele, wetenschappelijke inzichten omtrent de omgang met slachtdieren te accepteren. De katholieke kerk, maar ook reformatorische en joodse kerkgenootschappen en moskeeën zullen aangesproken worden op de achterstelling van vrouwen. Bijzondere scholen worden bevraagd op hun omgang met homoseksuelen. En zo meer. De issues zijn bekend.

Ik begrijp het allemaal en in feite deel ik de nieuwe moraal ook wel, vermoed ik, zij het wat schoorvoetend - ik kan nu eenmaal niet zo goed meekomen. Maar tegelijk verbaas ik me wat over de missionaire drang om niet door middel van redelijke discussie, maar door wetgeving de laatste restanten van het verzet tegen de nieuwe morele inzichten uit de weg te ruimen. Het illustreert prachtig dat de mens een tamelijk onveranderlijk wezen is. Altijd streeft hij naar consensus en de nieuwe praktijk lijkt dan ook een terugkeer naar oude maatschappijvormen waarin er ook één gedeelde religie was. Zo zitten mensen en hun politieke systemen nu eenmaal in elkaar. En vooralsnog denk ik dat echt heel veel vrijheid wel gewaarborgd wordt.

-

De waarde van mensenrechten is uiteindelijk beperkt. Je kunt niet eindeloos een beroep doen op je vrijheid je eigen doelen te kiezen, als anderen niet snappen waarom je die doelen najaagt. Vrijheid? Mooi. Maar gebruik die wel een beetje naar goedkeuring van de meerderheid. Waarom zou je immers zo redeloos willen afwijken? Wat Isaiah Berlin negatieve vrijheid noemde, blijft een lastige zaak. Waarom zou je anderen maar zo een vrijbrief verschaffen, terwijl je niet weet wat ze met hun vrijheid uitspoken? Positieve vrijheid, de vrijheid om bepaalde doelen na te streven, zal de norm blijven. Dan heeft men tenminste zicht op wat je bedoelt.

Vrijheid voor anderen? Fijn, maar het moet natuurlijk niet te gek worden. Dat is niet alleen de basisgedachte van traditionele samenlevingen, maar net zo goed van de maatschappij die ons wacht. Mensen houden elkaar nu eenmaal graag een beetje in het gareel.

-

En overigens, dit had ik natuurlijk ook al gezegd met het korte citaat over en van Labi, die geen soep met paardenvlees wilde eten.

Jan Dirk Snel is filosoof. Dit artikel is eerder op zijn blog verschenen en met toestemming van Jan Dirk op Republiek Allochtonie geplaatst. Eerdere artikelen van Jan Dirk Snel op Republiek Allochtonie leest u hier

Meer artikelen over vrijheid van godsdienst hier

 

 

 


Meer over dierenwelzijn, jan dirk snel, ritueel slachten, vrijheid van godsdienst.

Delen: