Informeel onderwijs: wachten op staatstoezicht?
In achtergronden door Roemer van Oordt op 19-10-2025 | 18:45
Op donderdag 9 oktober organiseerde het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) bij de ISN Academie in Den Haag een symposium over Informeel Onderwijs. Gezien de line-up en de (uitnodigings)reputatie van het CMO, leek het op het eerste gezicht eensgezindheid troef te worden. Hooguit dagvoorzitter Nadia Bouras viel wat uit de gebruikelijke toon. Maar het liep anders. Het werd een middag over zelfregulering versus zelfcensuur, proactief of reactief, co-creatie contra opgelegd dictaat en (soms scheve) vergelijkingen tussen formeel en informeel islamitisch onderwijs. Een impressie met achtergronden door Roemer van Oordt.
Met inleidingen van professor Islam en het Westen Maurits Berger, de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) Rabin Baldewsingh en Hoofd Islamitische geestelijke verzorging Mohamed Ajouaou, dacht ik toen ik de uitnodiging las niet aan een bijzonder spannende middag. Ook van Zehra Vlug-Ünver (academisch-directeur ISN Academie), Ahmed Hamdi (KIS) en een zaal vol met de traditioneel georganiseerde islam in Nederland, verwachtte ik in deze setting niet direct spetterend vuurwerk. De middag voltrok zich anders. Daarover later meer; eerst voor de context hier een aantal op dit blog eerder gepubliceerde achtergronden over de aanleiding voor het symposium.
Wetsvoorstel toezicht informeel onderwijs
Er is de afgelopen jaren debat ontstaan over de vraag of er overheidstoezicht moet komen op het ‘informeel onderwijs’. Aanleiding zijn zorgen over enkele informele onderwijsinstellingen in Nederland, die een negatieve rol zouden spelen in het overbrengen van waarden als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Het kabinet Schoof wilde sneller kunnen gaan ingrijpen bij informele onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers wanneer zij ‘anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk opereren’. Vandaar het wetsvoorstel om toezicht te regelen op informeel onderwijs aan kinderen van 4 tot en met 17 jaar. Voor de duidelijkheid, dat is onderwijs wat niet verplicht is. Het gaat om particulier initiatief. Het wetsvoorstel spreekt duidelijke taal: ‘Als er vermoedens zijn dat dit onderwijs kinderen aanzet tot haat, geweld of discriminatie, zal de Inspectie van het Onderwijs deze signalen kunnen onderzoeken. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan maatregelen nemen tegen overtreding van de wet.’
Hoe het begon…..
Op 19 november 2018 kondigde toenmalig minister Koolmees (D66) aan een verkenning uit te laten voeren naar informele scholing in Nederland die zich richt op taal, cultuur en religie. Aanleiding was berichtgeving in de media dat Turkije weekendscholen in Nederland zou gaan subsidiëren. Met deze ‘subsidie van Erdoğan’ was uiteindelijk slechts zo’n 60.000 Euro gemoeid; aanzienlijk minder dan dat er voor het onderzoek van RadarAdvies werd uitgetrokken. Aanvragers zagen er bovendien daarna gelijk van af, omdat de tijdsinvestering voor de aanvraag en afhandeling niet in verhouding stond tot de subsidie. De instellingen die gebruik maakten van het Turkse subsidieaanbod werden in het onderzoek meegenomen. Belangrijke toevoeging én beperking aan deze op het oog brede opzet was dat - en daar gaan we weer - moest worden ‘bezien of deze scholing antidemocratische, anti-rechtstatelijke en/of anti-integratieve elementen bevat’. In de praktijk worden deze begrippen vooral vereenzelvigd met de (‘salafistische’) islam.
Drijfveren om dit soort onderzoek te starten (ook naar zogenaamde ‘haatimams’ en buitenlandse financiering van moskeeën), is altijd alarmerende mediaberichtgeving. In een goed functionerende rechtsstaat als Nederland hebben we echter een breed scala aan middelen om op te treden als de wet wordt overtreden. Koolmees constateerde na het onderzoek zelf dat:
Het eventueel treffen van generieke maatregelen om in te grijpen bij enkele aanbieders waar zorgen over zijn, kan daarmee gevolgen hebben voor duizenden goedwillende aanbieders van informele scholing.
Bij de ‘enkele aanbieders’ wordt gerefereerd aan zes specifieke organisaties waar volgens de respondenten die meewerkten aan het onderzoek (allen werkzaam in het publieke domein) zorgen bestaan over mogelijke anti-integratieve, antidemocratische en/of antirechtsstatelijke effecten. Dit ging in alle gevallen over moskeeën of islamitische stichtingen. Respondenten noemden uitingen en gedragingen als het (doen) afzetten tegen de Nederlandse samenleving, stimuleren van de ongelijkheid tussen man en vrouw en actief afzonderen van de Nederlandse samenleving (vooral door het grote tijdsbeslag dat de scholing legt op de kinderen). Het gaat volgens het onderzoek om vier islamitische stichtingen/moskeeën met een 'salafistische' insteek - zonder definitie en/of inhoudelijke duiding! - in (middel-) grote steden; één Turkse culturele organisatie op islamitische grondslag in een middelgrote stad en één moskee in een middelgrote stad. Signalen die al lang bekend waren bij de AIVD en NCTV.
Onze veiligheidsdiensten beweren al lange tijd met weinig tot geen concreet bewijs en vage vergezichten dat ‘bepaalde religieuze educatieve initiatieven en 'salafistische of radicaalislamitische aanjagers' het informele scholingsaanbod dreigen te domineren’. Een stellingname die ik al eerder in twijfel trok. En wie weegt deze analyses en corrigeert eventueel de NCTV en de AIVD? Niemand. Salafisme-kenners De Koning en Wagemaker merkten al jaren geleden op dat de rapporten van de NCTV en AIVD op z’n minst ook een politiek doel hebben en de informatie oncontroleerbaar en ook onbetrouwbaar is.
Meerwaarde en (grond)wettelijke haalbaarheid van het voorstel
Het beeld overheerst dat het wetsvoorstel algemeen wordt ingestoken, maar zich in de praktijk vooral richt op islamitisch informeel onderwijs. Gezien de hierboven bewezen signalen is het voorstel ook niet proportioneel. Op grond van de huidige wetgeving is het bovendien al mogelijk voor onder meer de politie en de burgemeester om in te grijpen bij informele onderwijsinstellingen. Strafvervolging kan plaatvinden. Bijvoorbeeld als het gaat om (bewezen) antidemocratische, anti-integratieve of antirechtsstatelijke scholing. Docenten van informele onderwijsinstellingen hebben uiteraard wel vrijheid van meningsuiting.
Belangrijker: het is volgens een breed scala aan juristen, waaronder de Landsadvocaat, maar zeer de vraag of het wetsvoorstel verenigbaar is met relevante nationale en internationale grondrechten die onlosmakelijk onderdeel zijn van de democratische rechtsstaat. Zij refereren daarbij onder meer aan de vrijheid van en het recht op onderwijs, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van godsdienst, het huisrecht en de scheiding van Kerk en Staat. Hoogleraar Paul van Sasse van IJsselt benoemt de belangrijkste punten:
- Op informele scholing zijn de huidige onderwijswetten niet van toepassing. De onderwijsinspectie kan daar geen toezicht op houden. De staatssecretaris wil daarom informeel onderwijs laten vallen onder de reikwijdte van artikel 23 Grondwet. Artikel 23 lid 2 Grondwet is echter alleen van toepassing op leerplichtig onderwijs (openbaar, bijzonder of in samenwerkingsscholen) binnen het publiek bestel en dus niet op vrijwiilig informeel onderwijs.
- Het wetsvoorstel is in tegenspraak met de Scheiding van Kerk en Staat, waarin is vastgelegd dat de staat zich niet bemoeit met de interne organisatie van kerkgenootschappen en - voor zover van belang - met de inhoud van belijdenissen en godsdienstonderwijs.
- Er wordt niet verwezen naar artikel 6 Grondwet (vrijheid van godsdienst en levensovertuiging) omdat er in dit geval is gekozen om op Europees recht (artikel 9 EVRM; vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst) in te gaan, met als argumentatie dat de rechter formele wetgeving wel kan toetsen aan het Europese recht en niet aan de Grondwet (artikel 120 van de Grondwet). De idee achter artikel 120 Grondwet is nu juist dat de wetgever en niet de rechter het best in staat is om een wet(svoorstel) te toetsen aan de Grondwet.
- Het vorige kabinet wilde gaan werken aan het versterken van constitutionele toets. Dat staat haaks op willekeurig gebruik uit rechtsbronnen. Belangrijk daarbij is dat de bescherming van het nationale en Europese recht niet altijd dezelfde is. Voorbeeld: de verenigingsvrijheid (Artikel 8) kent anders dan artikel 11 EVRM dat daar ook over gaat, maar één beperkingsdoel: de openbare orde.
- De voorgestelde binnentreedbevoegdheid voor de inspectie in kerken (gebedshuizen; RvO) op grond van art. 5:20 jo. 5:34 Algemene Wet Bestuursrecht is in tegenspraak met zowel artikel 12 Grondwet als met de Algemene wet op het binnentreden, waarin kerken (gebedshuizen; RvO) zijn uitgesloten van binnentreding met uitzondering van ontdekking op heterdaad.
Samenvattend: Bescherming van grondrechten moet in een democratische rechtsstaat ruim worden opgevat. Dat rijmt moeilijk met het onder signaalgericht overheidstoezicht stellen (in de wandelgangen inmiddels ‘de kliklijn’ genoemd) van informeel onderwijs. Het wetsvoorstel wordt algemeen ingestoken, maar richt zich in de (politieke) praktijk primair op islamitisch informeel onderwijs en is gezien bewezen signalen niet proportioneel.
Daar komt nog eens bij dat ambtenaren van het ministerie het wetsvoorstel ontraadden Minister Wiersma negeerde adviezen ambtenaren over weekendscholen en de onderwijsinspectie van oordeel is ‘dat het beoogde toezicht niet uitvoerbaar is en niet effectief zal zijn, het een rol betreft die wezensvreemd is aan de inspectie als toezichthouder in het onderwijs, die de taak van de inspectie in het regulier onderwijs onder druk zet en haar rechtstatelijk in een kwetsbare positie brengt.’ Alles bij elkaar genoeg argumenten om het (wets)voorstel af te schieten. Het wetvoorstel is p dit moment controversieel verklaard, maar zal door veel politieke partijen weer op de politieke agenda worden gezet.
Het CMO symposium
Terug naar het CMO symposium. De bijdrage van Maurits Berger liep zoals verwacht, totdat hij begon over gebrek aan (zichtbaar) proactief handelen van de islamitische gemeenschap om dit wetsvoorstel van tafel te krijgen. Toegegeven, van een uitermate zwakke lobby, onzichtbaarheid en verdeeldheid is zeker in het verleden vaak sprake van geweest, maar in dit geval sloeg hij de plank flink mis. Eind 2022 deden meerdere islamitische organisaties al aangifte tegen minister Wiersma om zijn ‘ongrondwettelijke plannen voor inspectie op de weekendscholen’. Vanaf het begin was er juist ongeëvenaarde actiebereidheid en werd op allerlei manieren en met succes gezocht naar coalities met onder meer joodse en christelijke bondgenoten en gelobbyd richting politieke partijen. De petitie ‘Stop de Wet Toezicht Informeel Onderwijs’ werd door maar liefst 40.000 moslims ondertekend en door een zeer actieve, breed samengestelde werkgroep die zich intensief bezighield met het Wetsvoorstel en waar ik zelf zitting in had, werd onder meer een WOO-verzoek ingediend bij het Ministerie van OC&W. Ook de internetconsultatie kreeg 2850 reacties, waaronder - anders dan Berger suggereerde – ook een flink aantal van moslims en/of hun (koepel)organisaties.
In het verlengde van de ‘zichtbaarheid’ ging voormalig voorzitter van de Islamitische Scholen Besturen Organisatie (ISBO) Rasit Bal in de aanval over het in zijn optiek uitblijven van reacties vanuit de geïnstitutionaliseerde islam op het recente onderzoek van Nieuwsuur naar het reguliere religieuze onderwijs. Dat onderzoek - een herhaling uit 2019 - spitst zich toe op de vraag dat ‘als de politiek de inspectie naar onder meer strikt-islamitische weekendscholen wil kunnen sturen vanwege zorgen over ondemocratische lessen, hoe reguliere scholen met een strikte geloofsleer dan omgaan met democratische waarden, die zij verplicht moeten bevorderen.’ Uit het onderzoek kwam naar voren dat ‘verschillende reformatorische en islamitische scholen bepaalde boodschappen uitdragen die botsen met democratische waarden als gelijkheid en verdraagzaamheid’. Bals’ kritiek werd door voorzitter van het CMO Muhsin Köktas als Zehra Vlug-Ünver van de ISN-academie gepareerd met legio voorbeelden van het tegendeel. Daarbij ging het zowel om het niet uitgenodigd worden om te reageren bij de uitzending over het item zelf – wanneer het uitkomt wordt zichtbaarheid onzichtbaar – als om bewust selectief en/of suggestief filmen en uitzenden van bezoeken aan informele en formele islamitische onderwijsinstellingen.
Panel met v.l.n.r. Ahmed Hamdi, Zehra Vlug-Ünver en Mohamed Ajouaou
Mohamed Ajouaou hield een pleidooi voor meer zelfregulering van (informeel) islamitisch onderwijs. Vooral waar het gaat om de - zoals hij het duidde - ‘ideologische dimensie’ van de islam. Wil je aan toezicht ontkomen, dan zal volgens hem vooral daar werk van moeten worden gemaakt. Ajouaou, bekend om zijn visie dat de islam de gelovige vrijheden, maar zeker ook eigen verantwoordelijkheid geeft en secularisatie inherent is aan de islam, sprak de moskee- en scholenbestuurders stevig aan op het aanpakken van ‘ideologische uitwassen’ dit niet passen in de huidige tijd en context. Rabia Karaman vroeg zich op haar beurt af waar dan de grens ligt tussen zelfregulering en zelfcensuur. Daar kwam geen sluitend antwoord op. Wel gaf Ajouaou aan dat in het perspectief van zelfcensuur vertegenwoordigers van de georganiseerde islam vooral niet bang moeten zijn om uit te dragen waar ze voor staan. Met de recente opkomst van het Collectief Jonge Moslims, de K9 en actieve islamitische studentenverenigingen, maak ik me daar overigens niet zoveel zorgen over.
En daar bleef het niet bij. Rabin Baldewsingh werd door de huidige voorzitter van de ISBO, Ayhan Tonca, gevraagd naar het gevaar van de uitholling van de rechtsstaat in de huidige politieke context, waarin allerlei ongrondwettelijke voorstellen de revue passeren. De NCDR noemde deze trend niet zozeer de uitholling (want het systeem is nog in stand) maar wel een aanval op de rechtsstaat; een uitspraak waar hij naar eigen zeggen in Den Haag opnieuw geen vrienden mee zal maken. Los van het feit dat hij daar natuurlijk niet voor is aangesteld, kan het belang van zijn boodschap onmogelijk genoeg herhaald en bekrachtigd worden.
Ahmed Hamdi van het Kenniscentrum Inclusieve Samenleving (KIS), tenslotte, beet ook fors van zich af. Hij gaf aan dat zij niet inzetten op van bovenaf opgelegde samenwerking met moskeeën, maar gaan voor vraaggerichte co-creatie. Ik zou zeggen, zoals het hoort bij particulier initiatief. Net als Hamdi geloof ik zelf veel meer in vrijwillige en gezamenlijk opgestelde kwaliteitskaders dan aan wetten die schieten met een olifant op een mug. Treffend voorbeeld - aangehaald door Hamdi - is de Wet op de Jeugdverblijven. Het kwaliteitskader dat ik samen met de Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN) vorm gaf en vanuit groeiend vertrouwen in het traject samen met het ministerie van SZW werd vastgesteld, bood alle partijen, anders dan de uiteindelijk flinterdunne wetstekst, mooie en concrete handvatten voor verdere samenwerking, burgerschapsvorming en kwaliteitsverbetering. De aanhoudende politieke druk om de wet en daarmee het toezicht toch door te drukken, leidde zichtbaar tot toenemend wantrouwen en verwijdering.
Het CMO symposium over informeel onderwijs leverde al met al zeker geen saaie middag op. Genoeg brandstof voor een vervolg met verdieping op verschillende deelaspecten. Want daar zal na de verkiezingen zeker weer aanleiding voor zijn.
Roemer van Oordt is redacteur van Republiek Allochtonië en doet onder meer langlopend onderzoek naar de relatie tussen overheid en religie, (reacties op) de institutionalisering van de islam in Nederland en moslimdiscriminatie.
Vond u dit artikel waardevol?
Als u dit artikel waardeert, dan kunt u dat laten blijken met een (kleine) donatie. Daarmee blijft het mogelijk dit werk onafhankelijk te blijven doen.
Je kunt met iDeal doneren via deze link: https://bunq.me/republiekallochtonie