Hebben de Marokkanen het nou weer gedaan?

In opinie door Jan Dirk de Jong op 09-12-2012 | 20:31

Tekst: Jan Dirk de Jong

Nederlandse jongens met Marokkaanse ouders zijn al jaren sterk oververtegenwoordigd in overlastgevende en criminele jeugdgroepen. Zij zijn ook – maar niet altijd – betrokken bij excessief gewelddadige gebeurtenissen, zoals in het geval van de gemolesteerde grensrechter die overleed. Al sinds midden jaren tachtig is het disproportionele aandeel van jonge Marokkanen in de jeugdcriminaliteit bekend. Marokkaanse jongens tonen ook een grote weerspannigheid en opgefokt gedrag tegenover (Hollandse) autoriteiten. Ondanks de kennis over de multiproblematiek in achterstandswijken, de straatcultuur onder allochtone en autochtone jongens en de gevolgen van uitsluiting, blijft men met de vraag in de maag zitten: waarom zijn het toch altijd weer die k*Marokkanen?

Politici en ook sommige wetenschappers springen in op die angst bij burgers. Zo spreekt Wilders niet van een geweldsprobleem met jeugd op straat of in het voetbal, maar van een ‘Marokkanenprobleem’ in onze ‘verislamiseerde’ samenleving. En antropoloog Werdmölder komt opnieuw met zijn culturele verklaring (Opinie & Debat, 7 december): Marokkaanse jongens uit achterstandswijken zijn zo agressief en eergevoelig, en accepteren geen gezag van buitenstaanders, omdat zij als Marokkaan anders zijn dan ‘gewone (sic!) blanke Nederlanders’. Zijn al die andere Nederlanders die zich ernstig misdragen rond het voetbal allemaal op cursus geweest in het Rifgebergte om te leren hoe dat moet: tegenstanders molesteren (ook de Antilliaanse verdachte)?

Onze onderbuikgevoelens worden met dit soort uitspraken wellicht bediend, maar we schieten er weinig mee op als we werkelijk inzicht willen krijgen in zo’n noodlottige gebeurtenis. Ook komen we zo niet verder met een oplossing voor een hardnekkig jeugdprobleem. Doet het ertoe dat het weer jongens zijn met Marokkaanse ouders? Hebben de Marokkanen het weer gedaan? Ja en nee.

In onze samenleving zit een aanzienlijk deel van de Marokkaanse gemeenschap in een achterstandssituatie in hoofdzakelijk allochtone probleemwijken. In een combinatie van onmacht – en vast ook onwil – gaat er een hoop mis. Niet in de laatste plaats in de opvoeding en ondersteuning van hun kinderen in een westerse samenleving. Veel van hun jongens trekken massaal de straat op om daar vooral elkaar op te voeden in een negatieve straatcultuur met een sterke groepsdruk om zich – met geweld – te misdragen. In de groep dragen zij excuses voor hun excessieve wangedrag aan door te wijzen op vermeend racisme en creëren zij een geuzenidentiteit als de stoerste ‘gangsters’ van Nederland. Ze motten ons niet, dus we kunnen het krijgen.

Die reactie van slecht opgevoede, kansarme jeugd op hun achterstand en uitsluiting is niet uniek. Gewelddadige straatcultuur in arme volkswijken is niet typisch Marokkaans. In Oslo zijn het de Pakistanen, in Barcelona de Chilenen en in Duitsland de Aussiedler (autochtone Duitsers die voor de oorlog een generatie of twee in Rusland verbleven). Telkens tekent zich hetzelfde beeld af: straatjeugd met machowaarden, een delinquente gewelds- en eercultuur en escalerende problemen met autoriteiten buiten de ‘stamhoofden’ van de eigen gemeenschap (waarvoor zij zich vaak ‘schamen’). Ook die etnische groepen zijn niet in Marokko op een cursus ‘geweld-en-criminaliteit-voor-beginners’ geweest om terug te gaan naar hun migratieland en daar problemen te veroorzaken.

Toch is het van essentieel belang dat in ons land overwegend ‘Marokkaanse’ jongens verantwoordelijk zijn voor ernstige problemen. En ook voor de zorgwekkende trend van verjonging en verharding in de jeugdcriminaliteit. ‘Marokkaanse’ straatjongens ervaren een extra hevige groepsdruk om zich te gedragen naar de deviante wetten van de straat. Ze zijn hier opgegroeid als de nieuwe generatie ‘straatratten’ van de grote steden. Maar door het maatschappelijke stigma van ‘kut-Marokkaan’ krijgen zij (sterker dan autochtone straatjongens), het gevoel dat zij echt alleen van elkaar de broodnodige erkenning kunnen krijgen. Net als andere opgroeiende jongeren hebben zij de sterke, algemeen menselijke behoefte er te mogen zijn, er toe te doen en ergens bij te horen.

Daarnaast ervaren straatjongens in een achterstandsbuurt op massa-scholen en in andere problematische leefgebieden (soms ook thuis) sterke gevoelens van onveiligheid. De permanente dreiging van pesterijen, vernedering en verbaal of fysiek geweld draagt bij aan een permanente ‘fight-or-flight’-houding. Dit versterkt de greep van de problematische jeugdgroep op straat: daar ben je veiliger.

In opmerkelijk heftige wij-zijverhoudingen met de Nederlandse burgermaatschappij, waarin veel van hen het gevoel hebben niet meer te kunnen slagen (mede omdat de vriendjes op straat dat elkaar ook wijsmaken), geven zij zich over aan een neerwaartse spiraal van straatcultuur en versterkte groepsdruk. De aangewezen ‘vijand’ wordt gemakkelijker en ernstiger leed aangedaan, het ‘foute’ gedrag van vriendjes wordt sneller en feller verdedigd, en criminaliteit wordt – vaak op uiterst naïeve en kortzichtige wijze – gezien als een alternatieve weg naar succes in de vorm van geld, status op straat en macht in de wijk. Al was het maar om even de ‘bink’ te mogen zijn in je eigen groep en voor de meisjes.

De oplossing ligt binnen dit netwerk van straatjongens en in het bijzonder hun eigen gemeenschap in de buurt. Daar ontwikkelt zich een nieuwe, jongere generatie van vaders, moeders en andere betrokkenen uit de buurt die stevige rolmodellen blijken te zijn, in tegenstelling tot de verouderde, slecht geïntegreerde allochtonenclubs. Zij kunnen deze ‘Marokkaanse’ jongens wél bereiken en bestieren, kennen hun leefwereld en spreken hun straattaal. In Amsterdam is hiermee al succes geboekt in nauwe samenwerking met gemeente en politie.

In eerste instantie worden de jongens hard aangepakt en wordt hun gedrag streng gecorrigeerd. Daarmee ervaren zij iets wat zij in onze samenleving ontberen: de betrokkenheid van volwassenen tegen wie zij opkijken vanwege hun duidelijkheid, daadkracht en doorzettingsvermogen. Deze mensen zijn wél in staat deze jongens zelfdiscipline, arbeidsethos en naastenliefde bij te brengen. Ik heb het zelf vaak mogen ervaren.
Twee Marokkaanse jongens uit een van de slechtste buurten van Amsterdam zijn zojuist zelfs toegetreden tot de Politieacademie. Dat was in die buurt met een sterke antihouding ten opzichte van het formele gezag, voorheen volstrekt ondenkbaar. En hun gezaghebbende rolmodellen hebben deze Marokkaanse jongens ook geleerd hoe zij beheerst en met rechte rug moeten reageren wanneer hun ‘witte’ medestudenten vragen: waarom pakken wij, de politie, toch vooral jullie Marokkanen op?

Gelukkig zijn er deze rolmodellen in de eigen gemeenschap die het werk vaak voor ons doen. Zeker zolang wetenschappers ons verzekeren dat wij ‘gewone’ blanke Nederlanders het uit ons hoofd moeten laten om Marokkanen aan te spreken op hun gedrag. Iets wat mij als – wellicht ongewone – blanke Nederlander meestal prima afgaat met een rustige en respectvolle toonzetting en zonder angst of woede. En als er dan toch een mafkees tussen zit die mij gaat bedreigen om indruk te maken op zijn vriendjes, wordt hij steevast door de groep gecorrigeerd: ‘Deze man praat normaal tegen ons, dus doe normaal tegen die man, whoella!’ Laten we vooral ‘normaal’ blijven praten over het jeugdprobleem.

Jan Dirk de Jong is auteur van het boek: ‘Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ straatjongens.’ Hij is als criminoloog verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is dit weekend ook verschenen in de Volkskrant.

Eerdere artikelen van Jan Dirk de Jong op Republiek Allochtonie vindt u hier.

Meer over criminaliteit op dit blog hier en hier

Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook. Republiek Allochtonië (voorheen Allochtonenweblog) bestaat 7 jaar. Waardeert u ons werk? U kunt het laten blijken door ons te steunen.

 

 

 

 


Meer over criminaliteit, jan dirk de jong, marokkanen, voetbalgeweld.

Delen: