Wie van gelovigen onzichtbaarheid eist, overtreedt de grondwet (Bart Voorzanger)

In opinie door Bart Voorzanger op 04-05-2010 | 14:00

Het idee dat godsdienst eigenlijk maar malligheid is, iets waar je mensen met zachte hand van moet afhelpen, en als dat niet werkt met steeds harder hand, krijgt steeds meer aanhangers. Wie zo denkt, acht zichzelf ‘verlicht’, en vindt dat iedereen zo zou moeten denken. Er zijn mensen die dat ‘verlichtingsfundamentalisme’ noemen, en ik zeg het ze van harte na.

Volgens artikel 1 van onze grondwet is ‘Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, … niet toegestaan.’

De betekenis daarvan lijkt niet helemaal tot iedereen doorgedrongen. Neem de discussies over islamitische ambtenaren die een hoofddoek willen dragen of die iemand van het andere geslacht geen hand willen geven. Er zijn een hoop mensen die vinden dat zulke mensen geen ambtenaar mogen zijn.

Een deel van de weerstand richt zich direct tegen de islam en komt voort uit xenofobe ressentimenten. Maar het protest is breder dan dat en heef te maken met een wezenlijk onbegrip waar ’t om godsdienst gaat. PvdA’er Eddy Terstall illustreert dat aardig in een column op de website van zijn partij:

Wanneer religie meer pretendeert te zijn dan de persoonlijke band tussen mens en God dan wordt het een politieke ideologie en dan is tegenactie … vereist.

Van bezwaar tegen dat idee is op die site weinig te merken. Maar als onze wetgever er net zo over gedacht had als Terstall, was ‘godsdienst’ nooit in artikel 1 van de grondwet opgenomen. Dat artikel komt voort uit het besef dat God voor wie in hem gelooft vaak net wat meer is dan een imaginair vriendje, meer dan een knuffel voor ’s avonds in bed. Voor een beetje gelovige is God een macht die eisen stelt aan je manier van leven, verdraaid ongemakkelijke eisen soms zelfs.  Godsdienst wordt daarmee zichtbaar in hoe mensen zich uiten en gedragen, net zo zichtbaar als hun ras of geslacht. Dát leidde op allerlei momenten in allerlei landen tot de discriminatie die een in stilte en afzondering beleden persoonlijke band tussen mens en God nooit had opgeroepen, en die onze grondwetgever onaanvaardbaar acht. Terstall signaleert terecht dat religie politiek kan worden maar hij vergeet kennelijk dat ook discriminatie op grond van politieke gezindheid verboden is. Of zou hij echt denken dat het woordje ‘ideologie’ meer betekent dan ‘gezindheid die de mijne niet is’?

Terstall, en naar ik vrees velen met hem, zeggen tegen mensen met een godsdienst: ‘Allemaal prima, die religie van jullie, maar één ding: geloven doe je thuis en je zorgt maar mooi dat wij daar niets van merken.’ Vervang ‘religie’ hier door huidskleur, geslacht of seksuele voorkeur, en je ziet hoe onheus zo’n houding is.

Het idee dat godsdienst eigenlijk maar malligheid is, iets waar je mensen met zachte hand van moet afhelpen, en als dat niet werkt met steeds harder hand, krijgt steeds meer aanhangers. Wie zo denkt, acht zichzelf ‘verlicht’, en vindt dat iedereen zo zou moeten denken. Er zijn mensen die dat ‘verlichtingsfundamentalisme’ noemen, en ik zeg het ze van harte na.

Godsdienst verschilt van geslacht of ras. Je wordt er niet mee geboren. Met geslacht en ras wel. Je kunt van geloof veranderen; dat is bij geslacht een hele toer en bij ras onmogelijk (terzijde, ik gebruik dat woord omdat het in de wet staat, niet omdat ik denk dat het verschil tussen Hollanders en Chinezen ook maar in de verste verte te vergelijken is met dat tussen herders en pekinezen). Maar afgezien daarvan kunnen mensen aan hun geloofsovertuiging erg weinig doen. Ik ben als kind niet weloverwogen christelijk geworden, ik ben daar als volwassene niet dankzij diep nadenken mee gestopt; de leeftijdsgenoten die het bleven, dachten minstens even diep. Geloof is toch vooral iets dat je overkomt, net als geslacht en andere lijfelijke kenmerken, en dat het desondanks veranderlijk is, heeft het met heel wat van zulke kenmerken gemeen.

We zullen gelovigen – én ongelovigen – net als vrouwen en homo’s, moeten beschouwen als mensen die daar niets aan kunnen doen en die alle ruimte verdienen om te zijn wie ze zijn. En natuurlijk zitten daar problemen aan. Gelovigen vragen voor zichzelf soms ruimte voor afwijkend gedrag (die hoofddoekjes, bijvoorbeeld, en die niet geschudde handen, maar ook een niet-gewerkte zondag of sjabbes, een keppeltje of een zichtbaar gedragen kruis). En in een enkel geval wil dat vragen wel eens als eisen klinken, al zit daar dan wellicht toch vooral de angst voor ons onbegrip en onze afwijzing achter. Als we dat allemaal goed gaan vinden, is het eind zoek. Morgen zegt er een dat hij van z’n geloof alleen nog in het oranje op z’n werk mag komen, of geheel ontkleed, en wat doen we dan?

Laten we nou eerst gewoon eens vaststellen dat hier een probleem ligt dat we niet kunnen oplossen door een wel degelijk doordacht stukje wetgeving af te schaffen. Met dat soort terstalletjes is het eind ook zoek. Nou, ‘zoek’? Wie weten wil hoe het eind eruit ziet bezoeke Noord-Korea of andere landen waar slechts één ideologie is toegestaan. Morrelen aan anti-discriminatiebeginselen is vragen om moeilijkheden. Onze grondrechten stellen ons voor lastige dilemma’s, en dat is misschien maar goed ook, want dat dwingt ons om er steeds weer bij stil te staan.

Als dat eenmaal duidelijk is, is er tevens ruimte voor het besef dat elke oplossing een kwestie van geven en nemen is, en dat voor álle betrokkenen. Natuurlijk mag die mevrouw achter de balie aangeven dat ze me geen hand kan geven, maar ze zal dat vriendelijk moeten doen, ze zal duidelijk moeten laten merken dat daar geen negatief oordeel over mij als persoon achter zit en dat het niets afdoet aan haar bereidheid om mij hoffelijk en ook inhoudelijk naar behoren te helpen. En ze mag best laten merken dat ze mijn aanvankelijke schrik begrijpt. Blijvende schade zal het mij niet berokkenen, en voor zover het even pijn doet is dat de pijn van weer wat geleerd, een heel gezonde pijn eigenlijk.

In feite laat dat ook meteen zien waar we wel een grens mogen trekken: wie in een bepaalde functie vanwege zijn geloof iets moet doen of laten waarmee een ander wel blijvend wordt geschaad, is voor die functie ongeschikt. Dat is jammer, maar veeleisende godsdiensten beloven hun aanhang slechts zelden een paradijs op aarde, en leed zien ze vaak als loutering. Alleen, bij die geruststelling mogen we ons pas neerleggen als we al het mogelijke hebben gedaan om het geloof van anderen de ruimte te geven die het toekomt.

Deze blog is van Bart Voorzanger en eerder verschenen op zijn eigen weblog. Eerdere blogs van Bart Voorzanger die op het Allochtonenweblog zijn verschenen vindt u onde de tag bart voorzanger of hier


Meer over bart voorzanger, vrijheid van godsdienst.

Delen: