Van Oost-Indisch doof naar blank-Nederlands blind

In opinie op 12-03-2014 | 17:44

Tekst: Niek van Hirtum

Oost-Indisch doof zijn: Het is niet helemaal duidelijk waar deze uitdrukking vandaan komt, maar het is wel duidelijk dat het terug te voeren is op het Nederlandse koloniale tijdperk. Twee van de drie meest gangbare theorieën gaan er vanuit dat een deel van Oost-Indische bevolking niet wilde luisteren naar de Nederlandse overheerser. Een manier was om te doen alsof je luisterde maar het niet begreep, of om helemaal niet luisteren. Vandaag te dag is deze uitdrukking nog steeds in zwang. Meer accuraat echter, aangezien het koloniale tijd achter ons ligt, zou zijn om te spreken van blank-Nederlands blind in plaats van Oost-Indisch doof. Veel blanke Nederlanders - en blanken in het algemeen - willen immers bewust of onbewust niet luisteren of horen, daar waar het over blanke discriminatie gaat.

Discriminatie op de arbeidsmarkt
Naar aanleiding van de zaak rond de 18-jarige moslima Leila Kallal, kondigde Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan dat de overheid geen contracten meer zou moeten afsluiten met discriminerende bedrijven. Zo op het oog lijkt dit een logische en voor de hand liggende maatregel, maar mij dunkt dat Artikel 1 van de Grondwet, dat stelt dat discriminatie verboden is, voldoende grond biedt om überhaupt geen zaken te willen doen met bedrijven die discrimineren. Lodewijk Asscher schermt dus met een wassen neus - waarschijnlijk met het oog op de aanstaande verkiezingen - door ‘aanvullende’ eisen aan bedrijven te stellen waarmee de overheid zaken doet.

Participatieverklaring
Ondertussen staat deze uitspraak in schril contrast met zijn eigen migratiebeleid in de vorm van een discriminatoir en paternalistisch participatiecontract. Inmiddels is het contract, wegens Europese wetgeving, afgezwakt tot een verklaring en wordt het in 2014 als pilot doorgevoerd in verschillende gemeenten. Interessant is om te kijken voor wie deze verklaring specifiek bestemd is. Uit zijn brief naar de Tweede Kamer blijkt dat deze verklaring zich met name richt op: “huwelijks- en gezinsmigranten, vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en migranten uit Turkije en de voormalige Antillen.”

Deze migranten dienen zich te verwittigen van de rechten en plichten die gelden in de Nederlandse samenleving en zich, doormiddel van een handtekening, te committeren aan de Nederlandse kernwaarden. Deze staan beschreven in de grondtekst van de participatieverklaring:
“Participatie vinden we in Nederland heel belangrijk. Evenals de waarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Met deze waarden hangen rechten samen waarop u een beroep kunt doen.”

Vervolgens worden de vier Nederlandse kernwaarden beknopt – in een soort Jip en Janneketaal - uitgelegd. Onder vrijheid wordt verstaan dat iedereen zijn mening mag uiten, iedereen een eigen geloof of leefstijl mag hebben, iedereen wel of niet mag geloven en iedereen recht heeft op eigen keuzen en zelfstandigheid. Maar, zo staat er, deze vrijheid houdt niet in dat je iemand mag beledigen, discrimineren of mag aanzetten tot haat. Onder gelijkwaardigheid wordt verstaan dat alle burgers gelijk worden behandeld en dat alle burgers dezelfde rechten en plichten hebben. Of je nou man, vrouw, homo, hetero, gelovig of niet gelovig bent. Wederom wordt benadrukt dat discriminatie niet wordt toegestaan. Solidariteit komt er op neer dat je elkaar helpt en dat burgers samen verantwoordelijk zijn voor de samenleving terwijl participatie betekent dat je bijdraagt aan een prettige en veilige samenleving door naar school te gaan, te werken en de Nederlandse taal vaardig te zijn.

Blank-Nederlands blind
Zoals in eerdere kritieken naar voren is gekomen legt Asscher de focus eenzijdig op migranten en beschouwt hij de Nederlandse kernwaarden als geïnternaliseerd bij ‘genormaliseerde’, blanke Nederlanders. Dat deze kernwaarden echter niet zo geïnternaliseerd zijn blijkt uit talloze voorbeelden. Zo tiert discriminatie op de arbeidsmarkt welig, blijkt dat Nederlanders van migrantenafkomst stelselmatig worden achtergesteld in het onderwijs en is homofobie nog lang niet uitgebannen in Nederland. Waarom richt Asscher zijn participatieverklaring dan niet ook op blanke Nederlanders of op alle Nederlanders?

Een verklaring hiervoor valt te vinden in het gebrek aan reflecterend vermogen dat veel blanke Nederlanders, en blanke mensen in het algemeen (fenomeen komt bepaald niet alleen in Nederland voor) hebben op de eigen positie, gedrag en taalgebruik jegens Nederlanders met een migrantenafkomst. Dit gebrek aan reflecterend vermogen gaat gepaard met een gevoel van morele en culturele superioriteit, hetgeen zich onder andere uit in culturele fenomenen (Sinterklaas en Zwarte Piet), taalgebruik (negers), grappen (stereotyperingen over ‘buitenlanders’) en dubbele standaarden (subjectieve vrijheid van meningsuiting). Bovendien bevinden blanke Nederlanders zich veelal in bevoorrechte posities in de politiek, media, onderwijs en bedrijfsleven waardoor (blanke) ‘normen en waarden’ verspreid en opgelegd kunnen worden en discriminatie, in zijn verschillende vormen, domweg ontkend of goedgepraat kan worden.

Succesvolle integratie komt van twee kanten
In 2012 benadrukt Asscher dat succesvolle integratie vooral moet komen van nieuwkomers. Een van de middelen die hij hiervoor inzet is de participatieverklaring. Ik ben van mening dat succesvolle integratie zeker ook afhankelijk is van het reflectieve vermogen van blanke Nederlanders en dat begint met de (h)erkenning van blanke discriminatie op het gebied van etniciteit, geslacht, seksuele voorkeur, religie enzovoorts. Voordat er gewezen wordt naar ‘anderen’ die de Nederlandse kernwaarden niet zouden respecteren zou de hand in eigen boezem moeten worden gestoken. Er is meer nodig dan alleen halfbakken symptoombestrijding, eens te meer omdat de overheid en zijn beleid net zo goed zelf debet zijn aan het discriminatoire klimaat in Nederland.

Het zou goed zijn als we naar Rotterdams voorbeeld kunnen komen tot een inclusief integratiebeleid waarin alle bevolkingsgroepen op volwaardige wijze kunnen participeren, emanciperen en kunnen ontwikkelen, waarbij ‘balken in de eigen ogen worden ontnomen’ (nog zo’n mooie Nederlandse uitdrukking) en instrumenten als participatieverklaringen door de (digitale) papierversnipperaar kunnen. Deze getuigen namelijk van blank-Nederlandse blindheid op ‘topniveau’.

Niek van Hirtum is politicoloog en cultureel antropoloog. Voor zijn afstudeerscriptie bleef hij in Nederland om de positie van blanke Nederlanders ten opzichte van andere Nederlanders in het publieke debat rondom de multiculturele samenleving te onderzoeken.

Meer over discriminatie op dit blog: hier, over het paticipatiecontract: hier en over racsime; hier

Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.  




Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen




 


Meer over discriminatie, niek van hirtum, participatiecontract, racisme.

Delen:

Reacties


J.Terstegge - 01/03/2016 14:27

De discriminatie door witten heeft meer impact dan de onderlinge discriminatie tussen migrantengroepen. Ook is de witte discriminatie vaak ongrijpbaar omdat deze niet openlijk wordt geuit. Daardoor werkt witte discriminatie veel venijniger. Niet afgeven op maar stilzwijgende uitsluiting!

Wim Heitinga - 13/03/2014 13:30

Het continu benadrukken van de tekortkomingen van blanke Nederlanders en hiermee de suggestie wekken dat deze bij niet-blanke Nederlanders niet voorkomen is zonder meer racistisch. Ook Quinsy Gario doet dit keer op keer.

Er is alle reden om aan te nemen dat niet-blanke Nederlanders juist vaker discrimineren. Denk aan de afkeer en het wantrouwen tussen migrantengroepen onderling en de diepgewortelde jodenhaat in islamitische culturen.

Geen participatieverklaring die daar iets aan verandert.