Het onbehagen van Verhagen

In opinie door Jan Dirk Snel op 01-07-2011 | 08:40

Tekst: Jan-Dirk Snel

Al voor het symposium 'Populisme in de polder' dat het Wetenschappelijk Instituut van het CDA dinsdag 28 juni in Den Haag organiseerde naar aanleiding van het gelijknamige, recente themanummer van Christen Democratische Verkenningen, afgelopen was, waren er twee tegengestelde interpretaties van de toespraak die Maxime Verhagen daar hield, in omloop. Jaap Jansen vestigde daar de aandacht op. Terwijl NRC Handelsblad meende dat Verhagen zich ‘niet eerder’ ‘zo expliciet aan het gedachtegoed van de PVV over buitenlandse invloeden die Nederland zouden bedreigen’ verbond, noemde Radio1 de rede kennelijk een ‘aanval op de PVV’. Zoiets maakt nieuwsgierig. Wie heeft er gelijk? Helemaal nieuw bleek de tekst trouwens niet te zijn: een verkorte versie was vorige week al in Katholiek Nieuwsblad verschenen (zie de links onderaan het artikel)

Verhagen zet in ieder geval klassiek in: ‘We leven in een tijd van onbehagen.’ Dat zijn altijd woorden die het goed doen. Ik herinner me – even een kleine omweg en dan kom ik echt ter zake - dat we met de redactie van Felix & Sofie in mei 2004 een half uur voor aanvang bij Felix Meritis aankwamen en constateerden dat er al opvallend veel fietsen stonden. Er zal wel iets anders in het gebouw zijn, dachten we. Maar toen we boven in de Shaffyzaal aankwamen, bleek die al vol te zijn. Zo vroeg, dat waren we niet gewend. Omdat de brandweer maximumaantallen vaststelt, moesten er mensen onverrichterzake naar huis terugkeren. We hadden die avond nietsvermoedend Ad Verbrugge uitgenodigd, omdat hij net zijn boek Tijd van onbehagen – daar heb je de woorden dus letterlijk – had gepubliceerd. Hij had de zondag ervoor er de tv mee gehaald, maar het is ook een leus die kennelijk aardig wat mensen aanspreekt.

Zo is het altijd geweest. Een filosoof die een boek schrijft over Een eeuw van welbehagen, zal het nooit ver schoppen. Wijsgeren horen bezorgd te zijn en altijd een cultuurcrisis waar te nemen op het toevallige moment waarop zij leven. Over onderwijs en cultuur hoor je je zorgen te maken, als je een beetje diepzinnig over wilt komen. Het is een verleidelijke pose en ik moet toegeven dat ik er ook wel eens lichtelijk aan toegeef. Er is trouwens ook altijd wel een goede reden, want menselijk leven gaat nu eenmaal moeilijk zonder crises.

*

Laat ik eens proberen om af te zien van alles wat we weten omtrent het politieke handelen van Maxime Verhagen, en de tekst - die in ieder geval op zijn naam staat - zo welwillend mogelijk lezen. De structuur van de gedachtegang – dat is iets anders dan: de tekst of het betoog - is dan helder.

(1) Er is een probleem: er heerst onbehagen. En dat onbehagen is groot. Het is bovendien begrijpelijk.
(2) Dat onbehagen is ‘door de traditionele politieke partijen, ook door mijn eigen CDA, lang weggezet als een foutieve reactie op de snelle veranderingen in de wereld.’ 
(3) Maar er zijn populistische partijen die dat onbehagen wel benoemen. 
(4) Daar moet verandering in komen. Het moet ook ‘het onbehagen zijn van een volkspartij als het CDA.’ ‘Het CDA moet een christendemocratisch antwoord op het onbehagen vinden.’ 
(5) En dan komt wel goed: ‘Juist in een tijd van onbehagen zoeken zwevende kiezers partijen met principes.’

Bewust heb ik de inhoud van dat onbehagen voorlopig onbenoemd gelaten, want zo zien we de denkstructuur het helderst. Er is een probleem. Sommigen onderkennen dat kennelijk, maar geven een verkeerd antwoord. Als wij nu maar het goede antwoord geven, dan zal het wel goed komen. Daar komt het ongeveer op neer.

1. Onbehagen en onzekerheid

Wat is dat onbehagen waar alles om draait? Het antwoord laat zich in één woord geven: onzekerheid. Dat verschijnsel zou een ‘een levensgroot kenmerk van deze tijd’ vormen:

- Niet alleen economisch, niet alleen de baan en het inkomen, maar breder. Hoe gaat ons land eruit zien? 
- Blijft Nederland nog wel Nederland als er zoveel buitenlandersbij komen?
- Blijft mijn buurt wel mijn buurt als er weer een kerk gesloten wordt en er een moskee wordt gebouwd? 
- Waarom passen de nieuwkomers zich niet aan ons aan? Zij hebben geen last van mij ik wil ook geen last van hen hebben. 
Ze pikken toch niet de baan van mijn zoon in? 
- Alles is zo duur geworden in Nederland; wordt mijn pensioen straks ook nog gekort? 
- Hoe zit het eigenlijk met de boodschappen die ik doe: wat kan ik nu wel en wat kan ik nu beter niet eten van die producten uit het buitenland en zit die buitenlandse ziekte nu ook in onze groente of in ons vlees? 
- Moeten we ook niet gewoon helemaal af van al dat buitenlandsegedoe en kunnen we niet – letterlijk – beter onze eigen boontjes doppen? 
- Het buitenland kost toch alleen maar geld en levert weinig op behalve problemen. Europa: ik weet dat er veel geld naar toe gaat maar ik zie er niets van terug. Waarom bemoeit Brussel zich überhaupt met ons? 
- Ja, ik zie dat als er een ander land failliet gaat dat we dan nóg meer geld geven. -- Sinds wanneer zijn wij een liefdadigheidsinstelling..?

Tja, dat zijn bijna allemaal vragen en om dat helder te maken heb ik de tekst ook volgens dat aspect geordend; een enkele keer gaat zo’n vraag gepaard met een korte toelichting vooraf of achteraf. De cursiveringen zijn ook van mij. Verhagens tekst omschrijft het onbehagen ook meer stellig. Ik voeg drie passages samen en opnieuw deel ik in en cursiveer ik:

- Het is niet meer vanzelfsprekendheid dat onze kinderen hetbeter zullen hebben dan wij. 
- De samenhang in steden en dorpen is verdwenen door de komst van individualisering, immigranten vanuit de hele wereld en een complexer wordende samenleving. 
- De traditionele verbanden van kerk, partij en vereniging bestaan niet meer. In Brabant verdwijnen de komende tien jaar 237 van de 287 kerken. Het levensbeschouwelijke kompas dat wij van huis uit meekregen, heeft plaatsgemaakt voor een vrijheid die vaak meer beangstigt dan bevrijdt. 
- Mensen zoeken rust, stabiliteit en overzicht. Juist omdat alles, nabij en in de wereld, al zo snel gaat, hunkeren de mensen naar dit overzicht. 
- Kijk naar het tanende draagvlak in de samenleving voor de publieke omroepen, de woningbouwcorporaties of de natuurbeschermingsorganisaties.

In meer algemene termen deelt Verhagen ook nog eens achteloos mee dat de multiculturele samenleving ‘mislukt’ is. De ‘echte vraagstukken van deze tijd’ omschrijft hij als volgt:

Ik denk dan aan een goed functionerende arbeidsmarkt, integratie en het gemeenschappelijk fundament van culturele waarden, energiezekerheid en het duurzaam voortbestaan van onze aarde, Europese samenwerking en de antwoorden op de vergrijzing in onze samenleving.

*

Dat lijkt me voorlopig wel genoeg. Wat hiervan te zeggen? Een bekend cliché wil dat vragen nooit dom kunnen zijn, maar dat is niet helemaal waar. Vragen vergen niet alleen antwoorden, maar veronderstellen ook een zekere kennis en de geïmpliceerde vooronderstellingen kunnen wel degelijk van verwijtbare onwetendheid of van gebrek aan moraal of smaak getuigen. Of anders gezegd: vragen gaan ergens over. En de vragen uit het eerste blokje gaan – op een zin na over duurte en pensioenen - bijna allemaal over het buitenland ofbuitenlanders – met variaties in de vorm van moskeenieuwkomerszeEuropa,Brussel en ander land. De accentuering is op zijn minst opvallend.

Het is natuurlijk wel duidelijk waarom Verhagen zo inzet. Pas heel laat in zijn verhaal noemt hij Geert Wilders en de PVV bij name, maar dit zijn de vragen waarmee diens thema’s enigszins omzichtig worden aangeduid. Stellen sommige mensen zulke vragen? Ach, vast wel. Maar het lijkt me wel van belang om vast te stellen welke mensen dat precies zijn. En vooral ook: waar ze zich dan op baseren. Gaat het om eigen ervaringen? Of gaat het om opinies over zaken die zich op verre afstand afspelen en die ze vooral via de media kennen? Hoe sterk is dat onbehagen eigenlijk? En waar komt het vandaan?

Het tweede blokje met meer stellige uitspraken, is in ieder geval breder van opzet. Het gaat nu om de toekomst in economisch opzicht, om samenhang, om het verdwijnen van een levensbeschouwelijk kompas en het verlangen naar stabiliteit. Nee, dat is zeker niet allemaal onzin. Maar het lijkt me wel de vraag in hoeverre dit vragen van mensen zelf zijn. Ervaren ze de individualisering alleen als probleem? Of is het juist ook wat ze willen? Ze richten toch ook zelf hun leven op die manier in? En is het wel waar dat desamenhang in steden en dorpen zo erg verdwenen is? Werkelijk overal? En is het werkelijk waar dat de nieuwe vrijheid mensen ‘vaak meer beangstigt dan bevrijdt’? Is het juist niet die vrijheid die ze vieren, bijvoorbeeld door niet meer op een traditionele grote partij als het CDA of de PvdA te stemmen, maar op een partij van hun eigen keuze? Ik geloof zeker dat mensen aan de centrale dorpskerk gehecht zijn, als gebouw. Maar als het werkelijk waar is dat 237 van de 287 Brabantse kerken op het punt van verdwijnen staan, is dat dan niet vooral het gevolg van het wegblijven van de mensen zelf? Dat is toch niet iets dat ze passief overkomt? Ik bedoel maar, het is echt niet zo dat de kerken door moskeeën verdrongen worden, en hoeveel worden er daarvan nou werkelijk gebouwd? En als het draagvlak voor publieke omroepen, woningbouwcorporaties of natuurbeschermingsorganisaties afneemt, is dat ook niet iets wat aan de mensen zelf ligt? Kortom, ik vraag me een beetje af in hoeverre het om de zorgen van de kiezers gaat of om de zorgen van de waarnemer die Verhagen in dit geval is.

Het derde blokje met algemene vragen tenslotte lijkt me allerminst nieuw. Dat zijn reële thema’s, maar daarover gaat het al jaren. En dat de multiculturele samenleving ‘mislukt’ is, lijkt me ook een onbewezen stelling. Daar werd in feite nooit meer mee bedoeld dan dat er ook minderheden in onze samenleving waren. Wel is waar dat de verdraagzaamheid voor die minderheden momenteel afneemt, maar dat is niet omdat er in de samenleving iets mislukt zou zijn, maar omdat de meerderheid momenteel haar moraal nadrukkelijker op probeert te leggen. De diagnose is fout geformuleerd.

2. Een foutieve reactie?

Het onbehagen zou door de traditionele politieke partijen, ‘ook door mijn eigen CDA’, voegt Verhagen er grootmoedig aan toe, lang weggezet zijn ‘als een foutieve reactie op de snelle veranderingen in de wereld.’ Dat mensen ‘op hogere functies in de politiek, in de rechterlijke macht, in het bedrijfsleven en bij publieke instellingen als verpleeghuizen en woningbouwcorporaties’ daar niet ‘voor zichzelf, maar voor het algemeen belang, ook voor de gewone man’ zitten, daarvan zouden ook CDA’ers van ‘weggekeken’ hebben. Maar ook anderen deden het niet goed. Vooral ‘de progressieve elite’ gaf met veel dedain af op het verlangen op het verlangen naar overzicht met typeringen als ‘burgerlijk en bekrompen en spruitjeslucht’. Geconfronteerd met de zorgen van mensen gaven allerlei leiders ‘sociaal wenselijke antwoorden’. Uit het feit dat Verhagen met nadruk stelt dat men die zorgen niet als ‘onfatsoenlijk’ mag afdoen, kunnen we afleiden dat hij meent dat dat wel gebeurd is.

Erg concreet wordt het allemaal niet. Verhagen gaat er kennelijk vanzelfsprekend vanuit dat het zo is en dat zijn beoogde publiek het met hem eens is. Het gaat hier om een bekende retorische figuur: vroeger werden dingen niet serieus genomen, toen was er sprake van ‘verheerlijking van het multiculturalisme’, maar nu, nu wordt alles anders. Ik weet het niet. Uiteraard herkennen we waarschijnlijk allemaal wel iets van soms moraliserende, luchtig problemen wegwuivende reacties van vroeger. Maar waarom eigenlijk? Omdat we het toen niet zagen en nu ineens wel? Herinneren we ons ineens onze onjuiste inschattingen uit het verleden om nu plotseling tot de ontdekking te komen dat we het destijds niet scherp zagen? Ik vermoed dat het heel anders ligt. We herinneren ons de overdrijvingen van vroeger juist, omdat er toen al op gereageerd werd en waarschijnlijk omdat we er zelf al zo onze bedenkingen bij hadden. Het is als met het boek van Martin Bosma, die een aantal gekten van links van vroeger aanhaalt, precies om dezelfde redenen: omdat ze toen al scherpe reacties opriepen, ook van links zelf. Al zijn voorbeelden waren al lang en breed bekend en daarom kon hij ze ook zo gemakkelijk bijeenrapen.

Nemen we nu het ‘buitenlanders’-thema waarmee Verhagen zo opzichtig inzet. Is dat nieuw? Neen, geenszins. Al minstens twee decennia discussiëren we daar intensief over. We herinneren ons juist wat er al die tijd al geweest is. En volgens mij is het nog sterker. Het debat begon echt niet met Bolkestein, zoals de steeds doorvertelde mythe nu wil. Soms is het handig als je nog eens wat boeken bewaart. Ik heb hier een boek voor me liggen van Frank Bovenkerk, Kees Bruin, Lodewijk Brunt en Huib Wouters uit 1985: Vreemd volk, gemengde gevoelens. Etnische verhoudingen in een grote stad. Die stad is Utrecht. De titel spreekt al boekdelen. Je kunt natuurlijk zeggen dat het typisch was dat wetenschappers de zaak toen gingen bekijken, omdat politici de zaak nog niet doorhadden, maar er waren in ieder geval lieden die nieuwsgierig genoeg waren om eens uit te zoeken hoe het nu echt zat met ‘verontrustende berichten’ over wat zij de ‘multi-raciale samenleving’ noemden en waar pers, radio en tv dagelijks over zouden berichten.

Ik heb hier ook een artikel van Anet Bleich en Rudi Boon uit de Groene van 15 februari 1984 bij de hand, ‘Nederlander en buitenlander’, dat is opgenomen in de recente bundel Houd op, gij daar met uw houweel – met trouwens voorop een prachtige foto van koningin Juliana op de galerij van een Bijlmerflat, Hoogoord. De ondertitel van het stuk zegt al heel veel: ‘Grote en kleine irritaties in de Amsterdamse Kinkerbuurt’. De auteurs eindigen hun stuk met de woorden:

Dit is de Kinkerbuurt anno 1984. Met zijn vele opmerkelijke, bizarre, leuke, vreselijke, inventieve, onhandige, ontroerende, maar vooral krampachtige pogingen om met medebewoners uit andere landen te leren leven.

Let vooral op dat woord: krampachtig. Need I say more? In zijn inleiding merkt Rob Hartmans op dat er in de Groene, toen in veler ogen een ‘links parochieblaadje’, veel aandacht was voor alle mogelijke problemen, zowel de sociale als de culturele. Al in 1989 brak Stephan Sanders de staf over het ‘cultuurrelativisme’ en twee jaar later liet Anil Ramdas zich scherp uit over het slachtofferdenken van diverse migrantenorganisaties. Ik weet het, dit bewijst niet alles, maar het lijkt me helder dat het niet waar is dat er lang weggekeken is. Het is anders: het gaat hier om een thema dat al decennia bestaat en dat juist daardoor nu een eigen dynamiek heeft gekregen. Het thema heeft zijn mobiliserende waarde al lang en breed bewezen, dat is het.

3. Benoemt het populisme? Wat dan?

Wat doen populisten nou? Ze benoemen het onbehagen, zegt Verhagen. Het populisme, zegt hij, is ‘een overreactie op de verheerlijking van het multiculturalisme: het nemen van westerse waarden van nu als superieur en afwijkingen daarvan als niet gewenst.’ De PVV – een enkele keer noemt hij het beestje bij de naam – ‘wil het zogenaamde heartland creëren. En dat zou een Nederland moeten zijn met een hek er om heen.’

En de makkelijke lokroep van de PVV naar kiezers om het buitenland af te schilderen als eng, gevaarlijk en profiterend is onjuist, kortzichtig en slecht voor onze economie en samenleving.

Een partij als de PVV gaat – net als D66, meent Verhagen; ik zeg niks – tekeer tegen ‘instituties’. De PVV ‘schopt ertegen als bolwerken van de elite’.

Populisten vinden in de regel dat de overheid zich met te veel bemoeit, dat de belastingen te hoog zijn, dat massale immigratie een probleem vormt, dat de islam vaak nogal onbeschaafd is.

De onvrede in de samenleving, de onzekerheid van mensen, dat is de voedingsbodem, waar Verhagen niet blind voor wil zijn. Populistisch zijn de antwoorden van bepaalde leiders ‘die er zelf beter van willen worden. Die er populair van willen worden.’

Dat is het, geloof ik, wel ongeveer wat Verhagen over het populisme te melden heeft. Veel is het niet, maar grosso modo is het juist. Maar wat zeggen deze verzamelde antwoorden? Dat men op de veronderstelde dreiging van buiten een simplistisch ‘antwoord’ geeft, dat Verhagen terecht als onrealistisch en onjuist afwijst. Maar wat het meest opvalt: het populisme geeft blijkbaar geen antwoord op de veronderstelde onzekerheid, maar wil die kennelijk alleen maar vergroten door instituties nog verder af te breken, als we Verhagen mogen geloven. Als we er eens van uitgaan dat hij gelijk heeft, wat zegt dat dan? Dat die kiezers naar overzicht en stabiliteit snakken, zoals Verhagen in zijn vraagstelling veronderstelt? Of zou het juist omgekeerd zijn? Dat ze de vrijheid helemaal niet beangstigend vinden, maar er juist nog meer van willen? Of dat ze er tenminste verder niet over nadenken en zich in ieder geval geen zorgen maken?

4. Het antwoord van Verhagen

Over het antwoord van Verhagen kan ik relatief kort zijn, juist omdat zijn rede daar grotendeels over gaat. Ieder kan die zelf nalezen en zich afvragen of Verhagens stellingen hem overtuigen.

Een paar woorden slechts, allereerst over de structuur. Verhagen – of zijn tekstschrijver – deelt zijn verhaal in drie delen in: maatschappij, partij, politici. Ik geloof niet dat die aanduidingen de lading helemaal dekken. Het ontbreken van een scherpe vraagstelling nekt het verhaal: een scherp antwoord komt er zo nooit. Ook onder het laatste kopje gaat het over zijn partij en onder het tweede kopje gaat het juist nogal uitgebreid over wat de maatschappij moet doen. De acht tussenkopjes bij de laatste twee onderdelen bieden ook al niet overdadig veel houvast: het eigen verhaal, de Leitkultur uitdragen, subsidiariteit, instituties, afstandelijke nabijheid, vraagstukken, C van het CDA, de echte prijs. Een logische opbouw valt nauwelijks te onderkennen. Waarom komen die ‘vraagstukken’ anders zo laat aan de beurt?

Geeft Verhagen antwoorden op de vragen die hij in het begin en tussendoor opwierp, op de ‘problemen’ die het populisme wel zou beantwoorden? Nauwelijks, lijkt me. Wat hij wel biedt, is een tamelijk traditioneel verhaal, maar wel zonder alle aspecten van de christendemocratische politieke filosofie. De vier kernbegrippen die het CDA altijd opvoert, zijn lang niet allemaal aanwezig. Dat hoeft natuurlijk ook niet in zo’n lezing en dat het een keer niet over rentmeesterschap gaat, valt misschien in deze context misschien te billijken, maar dat een begrip als rechtvaardigheid - gerechtigheid is de officiële term - slechts een keer terloops zonder enige invulling of toepassing voorbijkomt, lijkt me tekenend.

Ook solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid – de overige twee – komen als zodanig niet voor, maar het laatste begrip kunnen we misschien vagelijk terugvinden in de nadruk die Verhagen legt op de eigen werkzaamheid van de maatschappij. Het CDA is volgens Verhagen ‘meer dan een politieke partij’. ‘Meer samenleving dan Den Haag’, is zijn parool.

Het CDA zou een maatschappelijke beweging moeten zijn, geworteld in vele duizenden verenigingen in sport, cultuur, religie en maatschappij.

Werkelijk? Zou een politieke partij zich niet eens eerst moeten buigen over de vraag wat het betekent om politiek te bedrijven? Ja, de maatschappij is belangrijk, maar waarom moet een politicus zo nodig vertellen wat de maatschappij moet doen? Het is het typisch moralistische trekje dat ook bij Balkenende altijd zo opspeelde. Het gaat om een categoriefout: terwijl je van een politieke partij een politieke filosofie verwacht, komen diverse christendemocraten telkens met een sociale filosofie op de proppen. Ik wil best geloven dat er in de katholieke sociale leer heel veel nuttigs schuilt, maar je vraagt je wel af waarom uitgerekend een politicus daarmee aan komt zetten. Het komt me bovendien voor dat Verhagens interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel een tikje mager is. Dat geeft ‘ieder mens, ieder persoon binnen zijn of haar gemeenschap een taak’, een ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’, stelt Verhagen.

Wat betekent dat in het licht van populisme? Dat mensen hun onvrede niet moeten uiten door te wijzen naar anderen, maar de samenleving zelf moeten helpen inrichten. De overheid faciliteert daarbij. Niet meer. Dat zou het CDA meer moeten benadrukken. De mensen zijn zelf aan zet. Wanneer mensen de samenleving zelf inrichten, hebben ze niemand in Den Haag meer nodig die zegt dat er een kloof bestaat tussen hen en de politiek. Niet roepend dat de elite niet deugt en niet eens in het jaar stemmend over een referendum.

Is dat alles? De overheid – de cursivering hierboven is opnieuw van mij - faciliteert en niet meer? Dat is wel erg weinig. Zou de overheid bijvoorbeeld niet iets met gerechtigheid te maken hebben? Ja, als mensen zelf dingen doen en dat aankunnen, dan is dat prachtig, maar ik meen toch echt te weten dat de katholieke sociale leer wel iets meer te bieden heeft, dat nog afgezien van de vraag of veel mensen daar feitelijk nog belangstelling voor hebben. Het merkwaardige is dat Verhagen het zo enerzijds eens lijkt te zijn met de veronderstelde populisten die menen dat de overheid zich met veel te veel bemoeit, maar dat hij ze tegelijk ook tegen probeert tegen te spreken: ze moeten niet steeds roepen dat de overheid niet deugt en zelf de mouwen maar eens uit de handen steken. Maar is dat nu werkelijk een politiek antwoord? Zou een politicus niet beter kunnen vertellen wat híj denkt te gaan doen?

En het probleem lijkt me nu juist dat Verhagen in het begin juist geconstateerd heeft dat de ‘samenhang in steden en dorpen is verdwenen’ en dat de traditionele ‘verbanden van kerk, partij en vereniging’ niet meer bestaan. Het komt er in feite op neer dat hij zegt dat mensen ze dan maar weer moeten oprichten. Je zou dan toch op zijn minst aan moeten geven hoe de overheid ze daarbij helpt, ‘faciliteert’ in zijn taal. Is dit niet iets dat het CDA en de voorloper in het KVP al sinds mensenheugenis roept? Als die partij al zolang regeert, hoe komt het dan dat ze het tij niet heeft kunnen keren? Als de diagnose juist is – wat wat mij betreft nog te bezien valt -, zou het dan niet tijd worden voor wat andere antwoorden? Is het verhaal over de waarde van instituties meer dan een vrome preek?

*

Op één punt wil Verhagen wel duidelijk leiding bieden, letterlijk: hij wil het idee van een Leitkultur weer oppoetsen. Op zich is zo’n geïmporteerde, Duitse term natuurlijk nogal merkwaardig, als het gaat om onze waarden, maar helemaal vreemd is ze ook niet. Bassam Tibi, de van oorsprong Syrische hoogleraar die de gedachte destijds introduceerde, had nadrukkelijk Europese, bovennationale waarden op het oog. Erkend moet worden dat ook Verhagen ook zoiets bedoelt. Maar tevens moet je constateren dat de discussie in Duitsland al snel uit de hand liep en dat het idee veel nationalistischer en exclusiever werd gebruikt dat Tibi het bedoeld had. Je kunt je dan afvragen of het verstandig is een zo tot misverstanden leidend begrip nog te gebruiken.

Het probleem lijkt me met name het onderscheid tussen de feitelijk dominante cultuur en de cultuur die je normatief richtinggevend acht. Op dit moment lijkt het grote probleem me dat de dominante cultuur nogal tot onverdraagzaamheid ten aanzien van alles wat ze niet begrijpt, neigt. Moet je dan als overheid nog eens extra nadruk op bepaalde waarden gaan leggen? En hoe doe je dat dan? Kun je meer dan preken? Maar is dat een overheidstaak? Verhagen zegt zonder meer brave dingen, dat wel. Dat onze geschiedenis en cultuur er toe doen, maar dat daar ook ‘nieuwsgierigheid naar andere culturen en tradities’ bij hoort. Dat het primaat bij westerse waarden ligt, maar dat ‘een gezonde openheid naar andere culturen, tradities en mensen’ nodig is ‘voor een vitale cultuur’. Zo is het. Maar op de zelfopgeworpen vraag hoe hij aan die waarden in de praktijk vorm wil geven, geeft hij nogal opzichtig geen antwoord.

*

Als het gaat om de beginvragen over de veronderstelde bedreigingen van buiten geeft Verhagen juist wel een helder antwoord. In feite wijst hij toegeven aan isolationisme resoluut af:

Europa, Euro, een open economie, handel, een vrij verkeer van kapitaal en mensen zijn cruciaal! Juist voor ons als christendemocraten, die aan de wieg van de Europese samenwerking stonden. Samenwerking die heeft geleid tot vrede, stabiliteit en economische groei.

Of ook dit:

En de makkelijke lokroep van de PVV naar kiezers om het buitenland af te schilderen als eng, gevaarlijk en profiterend is onjuist, kortzichtig en slecht voor onze economie en samenleving. Nederland wordt sterker door Europa en door in het buitenland samen met onze bondgenoten op te komen voor onze gedeelde waarden.

Helder.

*

Lang niet alles wat Verhagen beweert, heb ik behandeld, maar als we zakelijk zijn betoog bekijken, valt er over het interpretatieve dilemma dat Jaap Jansen pregnant signaleerde, wel iets te zeggen. Het lijkt erop dat Verhagen enerzijds in zijn bewoordingen meebuigt met het populisme en het anderzijds inhoudelijk de wind uit de zeilen wil nemen. Je kunt ook proberen een alternatief te bieden door bepaalde thema’s over te nemen. Maar hij neemt die thema’s in feite alleen terminologisch over. Inhoudelijk wijst hij het verlangen naar isolationisme af, terwijl hij op de meer algemene problemen de oude antwoorden geeft. Het valt te begrijpen dat mensen het verhaal verschillend interpreteren, want er zit van alles in.

5. Brengen principes de oplossing?

Het slot van de rede zal bij menigeen een meewarige glimlach hebben opgeroepen: ‘Juist in een tijd van onbehagen zoeken zwevende kiezers partijen met principes.’ En dat uit de mond van iemand die zozeer bekend staat als machtspoliticus en zich de afgelopen zomer van zijn meest manipulatieve kant toonde. Maar stel eens dat die woorden toch serieus gemeend zijn, wat dan? Dan nog gaat het om een misverstand. Het is een illusie om te denken dat de christendemocratische beginselen momenteel veel mensen aanspreken.

De neergang van het CDA is structureel doorgegaan. De overwinningen van Balkenende waren een incidentele uitzondering. Wat Verhagen hier biedt, is niet veel anders dan het minimalistische verhaal dat Balkenende ook bracht en waarmee die eerst succes had en aan het eind niet. Het is zeker niet het volledige verhaal van de christendemocratie zoals die ooit bedoeld was, maar ik betwijfel of dat wel zou werken. Het komt niet weer goed, niet met het CDA en trouwens ook niet met die andere grote volkspartij van weleer, de PvdA. Beide partijen hebben een verouderde uitstraling, of het nu gaat om tenenkrommende bijbeloverdenkingen op CDA-congressen of om het zingen van de Internationale bij de PvdA. Das war einmal. In 2008 maakte Wouter Bos ook al eens zo’n fout. ‘We moeten populistischer worden en minder academisch’,zei hij toen. Je zou ter zijner ere kunnen zeggen dat Verhagen zich tenminste nog met zoveel woorden tegen het populisme uitspreekt, maar de boodschap die overkomt, is even riskant en onverstandig.

Wat is het echte probleem?

Wees gerust. Ik ga geen compleet alternatief bieden. Verhagen kan dat niet, maar ik ook niet. Maar ik denk wel dat het mogelijk is om het probleem scherper te benoemen.

1

De grote fout die naar mijn idee steeds gemaakt wordt, is dat het vermeende populisme veel te serieus genomen wordt. Ik vind het een reëel probleem, een ernstig probleem ook, maar tegelijk is het ook een beperkt probleem. Het gaat slechts om een deel van het electoraat. Een op de zes Nederlanders stemde op een antirechtsstatelijke partij. Ruim tachtig procent deed dat niet. Het zou zeer onverstandig zijn om te doen of het hier om een algemeen probleem zou gaan. Het populisme verwoordt geen gevoelen dat bij de gehele bevolking leeft. Als het al een gevoelen verwoordt – wat ik betwijfel – gaat het om een beperkt deel van de bevolking. Daarom is het ook zo onverstandig als andere partijen – zie Bos – er zich door laten infecteren. Voor links is het bijvoorbeeld nauwelijks een probleem. De PvdA is teruggelopen, maar de aanhang heeft zich keurig verdeeld over de sociaaldemocratische SP, de progressieven van GroenLinks en PvdD en de links-liberalen van D66. Links is structureel bij de laatste verkiezingen maar heel iets teruggegaan. Uiteraard kan ik begrijpen dat ook linkse partijen graag een deel van het electoraat van de PVV zouden willen werven, maar het lijkt me onverstandig als men daarvoor de eigen principes op zou geven.

De huidige politieke crisis is een crisis van rechts en vooral van de traditioneel leidende partij op rechts, het CDA. Op rechts heeft zich niet de differentiatie voorgedaan die bij links wel succesvol was. De VVD kan niet de hele voormalige christendemocratische aanhang opvangen. Er zou kortom een beter alternatief voor de antirechtsstatelijke PVV moeten komen. Ik kan dan ook begrijpen dat juist Verhagen naar een alternatief zoekt. Maar het lijkt me de vraag of het CDA alleen het verloren terrein kan herwinnen. Misschien zou die partij zich moeten opsplitsen in een meer rechtse variant, waar Verhagen ook in deze rede de woordvoerder van is, en een meer centristische kleine partij die meer het oorspronkelijke gedachtegoed – nadruk op alle kernbegrippen - voortzet.

Hoe het ook zij: iemand die de kiezers op populistische partijen wil aanspreken, moet beseffen dat hij een beperkt electoraat aanspreekt, niet het hele volk. Het populisme is een deelprobleem en het vergt een gerichte benadering. Door de huidige gedoogpositie heeft Wilders de kans gekregen om steeds wat te roeptoeteren zonder dat hij verantwoordelijkheid draagt, dat is het grootste probleem

2

De tweede vergissing is dat het populisme inhoudelijk veel te serieus genomen wordt. Dat is ook de grote fout van het verhaal van Verhagen. Zijn idee is: er is een probleem en het populisme benoemt dat, zij het verkeerd. Als wij nu maar een beter antwoord geven op dezelfde vragen, dan kunnen we het de wind uit de zeilen nemen

Het blijft een hardnekkig misverstand. Het is gewoon feitelijk onjuist. Het populisme is geen antwoord. Het is zelf het probleem. Het schept het probleem zelf. Het is een kwestie van aandacht trekken met flauwekul. Het is niet zo dat er grote onvrede leeft in de maatschappij. Er is geen groot onbehagen en er is geen grote onzekerheid. De PVV is geen volkspartij zoals het CDA dat ooit was en nog een beetje is. Het volk is niet in opstand gekomen – de mythe die al sinds Pim Fortuyn leeft en door Hans Wansink in de titel van zijn boek gethematiseerd werd -, het heeft zich niet uit eigen kracht georganiseerd en het gaat niet de straat op.

Het is omgekeerd. Bij Fortuyn zag je dat destijds ook al. Die ging echt niet het land in om te luisteren naar wat de problemen waren van mensen. Hij bleef gewoon thuis in Rotterdam. Hij was niet in zijn kiezers geïnteresseerd, hij zorgde ervoor dat ze in hem geïnteresseerd waren. Televisieoptredens waren daar veel beter voor geschikt. Met Wilders is het precies zo. Hij roept steeds van alles en als je maar genoeg aandacht krijgt, is het niet zo moeilijk om een aantal mensen, vooral wat minder geïnteresseerden, te laten denken dat daar toch wat in zit, in wat die man zegt. Het is politiek als product in een volatiele markt waarin alles draait om kiezersgunst en aandacht. Natuurlijk kijkt Wilders wel wat goed valt bij zijn aanhang. Maar het gaat niet om verwoording van reële zorgen, maar om wat goed valt, niet bij het hele volk, maar bij een beperkt deel. Het is politiek als marketing. Het gaat om reclame.

UIteraard heerst er her en der enig ongenoegen bij de mensen, maar diep gaat dat niet. Het gaat om een luxeverschijnsel. Met oud fascisme heeft het niets te maken, hoe begrijpelijk het ook is dat mensen soms de vraag naar de overeenkomsten en verschillen stellen. Niet voor niets komt het grote voorbeeld uit Denemarken, een land dat nog egalitairder en moderner is dan Nederland. ‘Getting to Denmark’ luidt een kopje voorin het laatste boek van Francis Fukuyama, The Origins of Political Order: From Prehuman Times to the French Revolution (2011). Denemarken, dat is zo ongeveer de volmaakte politieke orde: een voortreffelijke, democratische rechtsstaat met een tevreden bevolking. In zo’n situatie kunnen mensen zich best een kleine uitspatting veroorloven. Het raakt hen toch niet.

Wilders heeft één groot ongenoegen, de islam. Maar hebben zijn kiezers daar in de praktijk iets mee te maken? Vormt de islam ook maar in enig opzicht een bedreiging voor hun concrete bestaan? Nee, natuurlijk niet. Ze zien hooguit een keer een moskee ergens staan, ze zien hooguit wat mensen die er in hun ogen als moslims uitzien. Maken ze zich daar werkelijk ernstige zorgen over? Kom nou. Maar ze horen en zien er op de tv wel eens wat over en dan krijgen ze het idee dat er met die islam toch wat mis is en dat Wilders tenminste ‘zegt hoe het is’ en dat die anderen er maar om heendraaien. Dat is hun man! Hun kleine onbehagens verzamelen zich om de magneet van zijn grote ongenoegen. Het is van geheel andere aard en ze verwachten ook weinig concrete oplossingen. De grote groep kiezers op de PVV kan domweg niet erg lijken op de rabiate kern die het internet onveilig maakt. Die werken gewoon en kijken ’s avonds naar SBS6. Die zitten echt niet met zijn allen de hele dag op de site van De Telegraaf of Elsevier.

3

De mens is een zingevend wezen. In de woorden van anderen lezen we vaak meer dan er staat. Als zich zoiets merkwaardigs als het populisme voordoet, dan moet dat wel een diepere betekenis hebben, geloven veel intellectuelen. Waarom zouden al die mensen zich zo onredelijk uiten als ze niet verschrikkelijk boos waren? Maar zijn ze wel zo boos?

Stemmen is echt heel gemakkelijk. Je loopt één keer in de zoveel tijd naar een stemlokaal, vult daar een vakje in en aan niemand hoef je verantwoording af te leggen. Stemmen is immers geheim. En je krijgt er een hoop publiek vermaak voor terug. Dat is ook de stemming onder sommige studenten die op Wilders stemden, hoorde ik wel van docenten: lachen, joh!

Het populisme is geen volkse beweging. Het is geen beweging van onderop. Het is een beweging van bovenaf. Het is aandachttrekkerij. Het populisme zelf is ook niet gevaarlijk. Het is irritant dat een aantal kiezers zich onverantwoordelijk gedraagt, maar we kunnen dat wel hebben. Democratie is nu eenmaal een humoristisch systeem: ook als je geen verstand van zaken hebt, mag je meedoen. Het enige probleem is dat het te serieus is genomen, dat populisme bedoel ik. Dat twee partijen die op zich best enig verantwoordelijkheidsbesef hebben, meenden de PVV een platform te moeten bieden.

Maxime Verhagen is zelf verantwoordelijk voor het probleem dat hij nu bestrijden wil. En hij zou best eens kunnen zijn dat hij het ondanks zijn reputatie allemaal goed bedoelt. Zijn rede geeft alleen aan dat hij het verkeerde probleem ziet.

.:.

Jan Dirk Snel is filosoof. Dit artikel is eerder op zijn weblog verschenen en met toestemming van Jan-Dirk Snel ook op Republiek Allochtonië geplaatst. Eerdere artikelen van Jan Dirk Snel op Republiek Allochtonië leest u hier

Links bij dit artikel:

Meer artikelen over (multicultureel) inbehagen  

 

 

 

 


 


Meer over cda, jan dirk snel, maxime verhagen, multicultureel onbehagen.

Delen:

Reacties


Daphne - 01/07/2011 10:59

Interessant artikel.

Slechts een aantekening.
Jij schrijft: Het populisme verwoordt geen gevoelen dat bij de gehele bevolking leeft. Als het al een gevoelen verwoordt – wat ik betwijfel – gaat het om een beperkt deel van de bevolking. Daarom is het ook zo onverstandig als andere partijen – zie Bos – er zich door laten infecteren.

Ook de linkse partijen, en zelfs GroenLinks, doen echter enorm hun best om mee te varen op deze stroom. Onder het mom dat de hele natie ontevreden is over de buitenlandse invloeden overal, zoekt elke partij zijn geluk in het afwijzen van wat ooit fatsoenlijke omgang met elkaar was. Zelfs bij GroenLinks werden moties op het laatste congres om ons als partij van het vigerende taalgebruik over de islam te distantiëren, verworpen met een beroep op de redenering: 'we moeten de problemen toch kunnen benoemen?''
Politici blijken gevoelig voor de aantrekkingskracht van het negatief geformuleerde nationalisme, dat zich voedt met anti-buitenland emoties. Of het Griekenland betreft, EHEC, Marokkaanse hanggosertjes of de gezichtssluier, alles gaat op een grote composthoop van broeiend nationalisme.

Zo schep je als partijen natuurlijk zelf letterlijk een voedingsbodem voor populistische buitenlanderhaat, en gaandeweg ook steeds meer buitenlandhaat. Die zo mogelijk nog onlogischer is, aangezien we enorm afhankelijk zijn van het buitenland. Het wordt ons steeds meer van boven af opgedrongen, in feite.