Mediaberichtgeving over etnisch profileren: een bijsluiter

In achtergronden door Wouter Landman op 05-10-2016 | 15:55

Deze week verscheen opnieuw een onderzoek (‘Boeven Vangen. Proactief politieoptreden onderzocht’) waaruit bleek dat er in Nederland sprake is van etnisch profileren.

Onderzoeker Wouter Landman schreef onderstaande bijsluiter.

In de afgelopen tien jaar heb ik veel onderzoek naar het politiewerk en de politieorganisatie verricht. Het moment van publicatie heb ik altijd ervaren als een moment om (uitsluitend) naar uit te kijken. Dit keer is dat anders. Ik heb gemengde gevoelens. Deze gemengde gevoelens hebben te maken met de media-aandacht die er aanwezig is voor het onderwerp waarover het onderzoek gaat dat Lianne Kleijer-Kool en ik hebben uitgevoerd: proactief politieoptreden (optreden dat op eigen initiatief van politieagenten plaatsvindt).

Hoewel we met het onderzoek hebben geprobeerd om proactief politieoptreden zo volledig mogelijk in kaart te brengen, gaat de aandacht vandaag en de komende dagen vooral uit naar een specifiek fenomeen dat een rol kan spelen bij proactief politieoptreden: etnisch profileren. Etnisch profileren is een complex en gevoelig onderwerp dat vraagt om een genuanceerde benadering. Het punt is echter dat juist de onderwerpen die gevoelig liggen nieuwswaarde hebben en nuance moeilijk is te realiseren als de nieuwsberichten aansprekend en kort moeten zijn. Dit leidt ertoe dat de vraagstukken die de meeste nuance verdienen, deze het in de regel het minst krijgen. Dat doet de vraagstukken geen goed.

Mijn vermoeden is dan ook dat de berichtgeving over ons onderzoek een gebrek aan nuance zal bevatten. En dat zorgt voor de gemengde gevoelens over de publicatie van het onderzoek. Vanwege die gemengde gevoelens kies ik ervoor om de mediaberichtgeving van een ‘bijsluiter’ te voorzien. Dat is het doel van dit blog: nuance een plek geven en de verschillende kanten van het onderwerp belichten. Het maatschappelijke, door de media ‘verbeelde’, debat gaat namelijk voortdurend over de vraag of etnisch profileren een structureel karakter heeft. Komt het vaak voor? Is het aan de orde van de dag? In dit blog zal ik toelichten waarom deze vraag niet gemakkelijk kan worden beantwoord. Vervolgens zal ik een pleidooi houden om voorbij deze vraag te gaan en de nadruk vooral te leggen op het begrijpen en beïnvloeden van het vraagstuk van etnisch profileren. Alleen door middel van begrijpen en beïnvloeden is het namelijk mogelijk om etnisch profileren te reduceren en de effectiviteit van proactief politieoptreden te verbeteren.
Etnisch profileren is lastig te onderzoeken

Wie de vraag stelt of etnisch profileren een structureel karakter heeft, zal eerst moeten verduidelijken wat met etnisch profileren wordt bedoeld om vervolgens nader toe te lichten wat het structurele karakter ervan zou kunnen inhouden. Het is dus van belang om eerst wat helderheid over de definitie te geven. Ik kan me voorstellen dat u niet zit te wachten op definitiekwesties, maar rondom een onderwerp als etnisch profileren is een definitie essentieel om spraakverwarring te voorkomen. De meest geaccepteerde definitie is de volgende: het disproportioneel vaak staande houden van burgers op grond van hun zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur zonder dat hier een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor bestaat. In de definitie van etnisch profileren zijn drie elementen opgenomen:

Het gebruik van de zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur van burgers bij de beslissing om iemand staande te houden. Politiewetenschappers in met name de Verenigde Staten benadrukken bij dit element dat het gaat om het gebruik van de zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur van burgers als een van de indicatoren. Zonder deze toevoeging zou er alleen van etnisch profileren sprake kunnen zijn als de zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur de enige indicator is.
Disproportionaliteit van etnische minderheden in de staandehoudingen van de politie. Deze zin roept direct de vraag op: disproportioneel ten opzichte van wat? Er zijn drie mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is ‘disproportioneel ten opzichte van de samenstelling van de bevolking’ (in het gebied waarin ook de staandehoudingen hebben plaatsgevonden). De tweede mogelijkheid is ‘disproportioneel ten opzichte van de samenstelling van de bevolking op straat’ (waaronder de rijdende populatie) (idem). De derde mogelijkheid is ‘disproportioneel ten opzichte van de mate van delinquent gedrag’ (idem). Iedere mogelijkheid heeft in de toepassing haar eigen problemen. Dit wordt het benchmarkprobleem genoemd.
Het ontbreken van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Dit element is eigenlijk het meest problematische deel van het fenomeen etnisch profileren, omdat onduidelijk is wat onder een objectieve en redelijke rechtvaardiging moet worden verstaan. Wetenschappers zijn het er niet over eens en fatsoenlijke uitwerkingen ontbreken. Een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een staandehouding is ook niet hetzelfde als een rechtmatige staandehouding. Politieagenten kunnen namelijk burgers staande houden op basis van de Wegenverkeerswet zonder dat er sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Dat is namelijk niet nodig voor de Wegenverkeerswet. Politieagenten kunnen burgers zonder concrete reden staande houden. Het doel of de intentie van de staandehouding staat namelijk centraal: verkeershandhaving en dus geen opsporing. Politieagenten kunnen door ‘rij- en kentekenbewijs alstublieft’ laten zien dat zij aan dit doel beantwoorden.

Etnisch profileren kan volgens de behandelde definitie worden vastgesteld door eerst te kijken naar het gebruik van de zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur bij de beslissing van politieagenten om over te gaan tot een staandehouding, vervolgens te kijken of de optelsom van verschillende staandehoudingen leidt tot disproportionaliteit in het aandeel etnische minderheden (en hierbij een referentiemaat te bepalen: bevolkingssamenstelling, populatie op straat, delinquent gedrag) en tot slot te beoordelen of deze disproportionaliteit objectief en redelijk te rechtvaardigen is (wat veronderstelt dat is geconcretiseerd wat als zodanig ‘telt’). Deze uiteenzetting maakt het volgende duidelijk:

Etnisch profileren is niet vast te stellen door politieagenten te vragen naar het gebruik van de zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur bij het nemen van beslissingen in proactief optreden. Hier zijn twee redenen voor. De eerste reden is dat wordt gevraagd naar ervaringen en die ervaringen zeggen nog niet zoveel over het feitelijke optreden. Dat optreden moet namelijk worden geobserveerd. De tweede reden is dat het element van zowel disproportionaliteit als de rechtvaardiging ontbreekt.
Etnisch profileren is niet vast te stellen door het gebruik van de zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur van burgers door politieagenten bij de beslissing om iemand staande te houden te observeren en na te gaan of er sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. De reden hiervoor is dat het element van disproportionaliteit dan ontbreekt.
Etnisch profileren is niet in individuele gevallen vast te stellen. De reden hiervoor is dat het element van disproportionaliteit alleen op basis van meerdere gevallen is vast te stellen. De vergelijking met de etnische meerderheid is nodig tegen de achtergrond van een van de referentiematen. Onduidelijk is hoe groot het aantal moet zijn, maar één is in ieder geval geen.

Bovengenoemde punten impliceren dat veel onderzoek dat is gebruikt om in het publieke debat iets te zeggen over (de omvang van) etnisch profileren eigenlijk niet over etnisch profileren gaat. Het onderzoek dat in Oost-Brabant is een voorbeeld van het eerste punt: het betreft een enquête die onder politieagenten is afgenomen. De mediaberichtgeving doet daarmee geen recht aan de politiepraktijk (‘etnisch profileren komt op grote schaal voor’). Het verkennende onderzoek dat in Den Haag is uitgevoerd is een voorbeeld van het tweede en derde punt: het optreden is wel geobserveerd en beoordeeld op de objectieve en redelijke rechtvaardiging, maar het element van disproportionaliteit ontbreekt. Ook is niet helemaal duidelijk wat precies geldt als een objectieve en redelijke rechtvaardiging (wat, zoals eerder aangegeven, ook niet gemakkelijk aan te geven is). Daarnaast is er nog allerlei kwalitatief observatieonderzoek zonder kwantitatieve analyse – zoals onder andere is uitgevoerd in Amsterdam – dat weliswaar veel inzicht geeft in de totstandkoming van proactief politieoptreden, maar geen houvast biedt bij het doen van uitspraken over of etnisch profileren daadwerkelijk voorkomt. Het gaat in al deze gevallen dus niet over de kwaliteit van het onderzoek, maar over welke uitspraken je op basis van het onderzoek wel en niet kunt doen.
Etnisch profileren door de politie komt voor

Wij hebben een poging ondernomen om de drie elementen van etnisch profileren te onderzoeken en dat is niet gemakkelijk. Het is een ‘methodologisch mijnenveld’. Op basis van de bevolkingssamenstelling in de vier teams (de enige referentiemaat die voor ons uitvoerbaar is) en een vrij ‘strenge’ concretisering van de objectieve en redelijke rechtvaardiging komen wij tot de conclusie dat etnische minderheden disproportioneel vaak staande zijn gehouden door de politie in de onderzochte gebieden (mede op grond van hun zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur, dit is een deel van alle staandehoudingen) en dat deze disproportionaliteit in iets meer dan een derde van de gevallen niet objectief en redelijk te rechtvaardigen is. Deze conclusie is omkleed met allerlei kanttekeningen, die u kunt lezen in het rapport. Maar dan nu de vraag: vindt etnisch profileren structureel plaats? Komt het vaak voor? Die vraag is op basis van deze insteek dus niet zomaar te beantwoorden. Het enige wat we kunnen zeggen, is dat er in alle teams gedurende de observatieperiode sprake was van een oververtegenwoordiging van etnische minderheden in de staandehoudingen en dat deze oververtegenwoordiging niet altijd te rechtvaardigen was. De mate waarin er van rechtvaardiging sprake was, liep tussen teams uiteen. In de Randstedelijke teams was er vaker sprake van een rechtvaardiging dan in de teams in de middelgrote stad en op het platteland. De conclusie is dan dat etnisch profileren in de vier onderzochte gebieden voorkomt. Het heeft de voorkeur om de vraag naar het structurele karakter te laten vallen, omdat deze niet op basis van de definitie kan worden beantwoord. Media hebben hier moeite mee, omdat men een voorkeur heeft voor krantenkoppen die vergelijkbaar zijn met die zijn verschenen naar aanleiding van het onderzoek in Oost-Brabant. Dan val je dus terug op gegevens die weliswaar iets zeggen over de mate waarin ‘iets’ voorkomt, alleen dit ‘iets’ gaat niet meer over etnisch profileren.

De vraag naar hoe vaak het voorkomt, kan wellicht wel iets worden gekanteld naar de vraag hoe ‘erg’ het is wat wij hebben aangetroffen. Deze vraag kan indicatief worden beantwoord door bijvoorbeeld onze bevindingen te vergelijken met uitkomsten uit onderzoek in andere landen. In ons onderzoek werden etnische minderheden ongeveer anderhalf keer zo vaak staandegehouden dan burgers uit de etnische meerderheid. Er zijn onderzoeken in andere landen waaruit een aanzienlijk hoger aandeel naar voren komt. Een andere invalshoek is de verdeling tussen het aandeel etnische minderheden in staandehoudingen op basis van waargenomen strafbaar gedrag en op basis van een vermoeden dat er iets aan de hand is. In de Verenigde Staten benoemen ze dit onderscheid ook wel als het onderscheid tussen traffic safetystops (verkeersstops) en investigatory stops (opsporingsstops). Daar concentreert de (sterke) oververtegenwoordiging van etnische minderheden zich op de opsporingsstops. Ook dit ligt in ons onderzoek anders. In beide gevallen is er sprake van een factor anderhalf. Dit wil zeggen dat de disproportionaliteit van etnische minderheden zich niet concentreert op de staandehoudingen die een opsporingsdoel hebben. Bij dit soort vergelijkingen gelden allerlei mitsen en maren. Ik maak dit uitstapje – dat ook geen onderdeel is van ons rapport – hier alleen om de uitkomsten van ons onderzoek van nadere duiding te voorzien. De uitkomst van deze duiding is dat de disproportionaliteit van etnische minderheden in de staandehoudingen in ons onderzoek minder zorgelijk is dan wat uit bijvoorbeeld onderzoek in de Verenigde Staten (en sommige Europese landen) naar voren komt. Laat dit alleen geen reden zijn om op de lauweren te rusten. Onze relatief vreedzame geschiedenis op het gebied van de relatie tussen jongemannen uit etnische minderheidsgroepen en de politie is geen rustig bezit. Zie ook de recente column van Kees van der Vijver waarin hij erop wijst dat er ook parallellen zijn met de situatie in de Verenigde Staten.
Van constateren naar begrijpen

Inzicht in de mate waarin etnisch profileren voorkomt – is het incidenteel of structureel – is weliswaar niet onbelangrijk, maar tegelijkertijd moet worden beseft dat dit inzicht ons niet veel verder helpt bij het beïnvloeden van het vraagstuk van etnisch profileren. Voor het beïnvloeden van het vraagstuk is inzicht in waardoor politieagenten optreden zoals ze optreden veel behulpzamer. Dit inzicht biedt namelijk (meer) houvast om het optreden van politieagenten te beïnvloeden. Ik denk daarom dat het van belang is om de oriëntatie rondom etnisch profileren te verplaatsen van constateren naar begrijpen. Met ons onderzoek naar proactief politieoptreden hebben we een poging gedaan om het proactief optreden van politieagenten en het daarmee samenhangende vraagstuk van etnisch profileren (beter) te begrijpen. Ik benoem enkele punten die in dit verband belangrijk zijn:

Politieagenten gaan veelal de straat op om boeven te vangen. Boeven vangen is dominant in manier van kijken naar hun (proactief) politiewerk. Boeven vangen is niet alleen een opdracht die politieagenten aan zichzelf geven, maar ook een opdracht die zij krijgen van de politieleiding en van burgers. Zo merkte de politiechef van Amsterdam onlangs nog op dat de politie er is om boeven te vangen. En wat zeggen sommige burgers als zij een bekeuring van politieagenten krijgen: ‘ga toch boeven vangen’. Politieagenten nemen de opdracht van boeven vangen serieus. Deze verschaft hen ook identiteit.
Politieagenten zijn in de afgelopen vijftien tot twintig jaar door het veiligheids- en politiebeleid aangemoedigd om proactief boeven te vangen. Sinds de toename van criminaliteit in de jaren ’80 en ’90 is het veiligheidsbeleid langzaam verandert: meer repressie, meer controle en meer focus op het tegengaan van allerlei risico’s en bedreigingen (risicodenken). In ons land was 2002 een keerpunt. Er kwam een andere toon in het beleid: een hardere aanpak met strijdlustiger taalgebruik en een oriëntatie op bepaalde doelgroepen, zoals risicojongeren. Om de gewenste omslag in de aanpak van criminaliteit te kunnen realiseren, zijn onder andere de bevoegdheden van de politie uitgebreid (zoals de algemene identificatieplicht). Hierdoor zijn er voor politieagenten meer mogelijkheden gekomen om proactief op te treden. Ook het beleid en de methoden van de politie zijn veranderd. In de jaren ’90 werd het optreden van de politie te soft gevonden: de politie moest meer gaan opsporen. De veranderingen in het beleid zijn concreet terug te zien in methoden, zoals de dynamische verkeerscontrole en de patseraanpak. Beide moedigen politieagenten aan om in het straatbeeld (verkeer) op zoek te gaan naar boeven en hierbij handig gebruik te maken van de bevoegdheden die de politie heeft.
Politieagenten maken gebruik van proactieve controles om invulling te geven aan de wens om proactief boeven te vangen. Dit zijn staandehoudingen die niet zozeer zijn gebaseerd op strafbaar gedrag van burgers dat door politieagenten is waargenomen, maar staandehoudingen die zijn gebaseerd op een meer of minder onderbouwd vermoeden dat er iets met een burger aan de hand is dan wel dat het een burger betreft die ‘controlewaardig’ is. Dit type staandehoudingen – dat in ons onderzoek een derde deel vormde van alle staandehoudingen – is gevoelig voor etnisch profileren. Dit komt doordat politieagenten bij dit soort staandehoudingen werken volgens het principe van ‘opplussen’: er worden verschillende indicaties verzameld die erop kunnen wijzen dat het om een boef gaat die moet worden staandegehouden. De zichtbare etnische afkomst en/of huidskleur speelt hierbij geregeld een rol, al zijn er zeker meer uiterlijke kenmerken (geslacht, leeftijd, kleding) en andere indicaties (tijd, plaats, gedrag) die een rol spelen. Ook binnen de etnische meerderheid worden uiterlijke kenmerken gebruikt bij het genereren van verdenking en nemen van beslissingen. In de fase voorafgaand aan de beslissing om iemand op basis van een vermoeden staande te houden, speelt geraadpleegde informatie een belangrijke rol. Als de te naam gestelde van een voertuig beschikt over antecedenten gaan politieagenten vaker over tot een staandehouding dan wanneer dit niet het geval is.
Politieagenten hebben opvattingen over de relatie tussen etniciteit en delinquent gedrag, die voor een belangrijk deel is opgeslagen in stereotypen. Politieagenten zijn veelal van mening dat etnische minderheden in hun werkgebieden meer criminaliteit plegen dan de etnische meerderheid. Hierbij wijzen zij op hun eigen ervaringen en op de informatie die zij via verschillende kanalen – zoals de briefing, informatiesystemen, foto’s van veelplegers in de werkruimte, de media, et cetera – tot zich nemen. Het gebruik van de zichtbare etnische afkomst en/of huidskleur van burgers bij de besluitvorming over proactieve controles rechtvaardigen zij via deze opvattingen, die zij zelf als feiten beschouwen.
Politieagenten treden op een manier op die leidt tot een oververtegenwoordiging van etnische minderheden in proactieve controles en deze oververtegenwoordiging is niet volledig objectief en redelijk te rechtvaardigen. Etnisch profileren is daarmee een bijeffect van proactieve controles: staandehoudingen die plaatsvinden op basis een meer of minder onderbouwd vermoeden dat er iets met een burger aan de hand is dan wel een vermoeden dat een burger betreft die om een andere reden ‘controlewaardig’ is. De zinsnede ‘meer of minder onderbouwd vermoeden’ is van belang, omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt bij die gevallen waarin politieagenten een minder onderbouwd vermoeden hebben. Bijvoorbeeld: ‘een jonge gast in een dure bak’. Overigens zijn ook staandehoudingen van jongemannen die behoren tot de etnische meerderheid soms niet objectief en redelijk te rechtvaardigen. In die zin heeft mijn eerdere zin een correctie nodig: profileren is een bijeffect van proactieve controles. Het werkwoord ‘profileren’ heeft in de politiepraktijk ook relevantie zonder het bijvoeglijk naamwoord ‘etnisch’. Het is echter de etnische invulling van het profileren die leidt tot de eerdergenoemde oververtegenwoordiging van etnische minderheden in de proactieve controles.

Politieagenten overschatten de opbrengsten van de proactieve controles. Dit wil zeggen dat zij denken dat in zeven (of acht) van de tien gevallen iemand die zij proactief controleren ook achteraf ‘controlewaardig’ is, bijvoorbeeld omdat er een strafbaar feit wordt ontdekt of omdat het gaat om een burger met een rijk en recent crimineel verleden die vrijwel ‘altijd op pad is’. In de praktijk zijn echter ongeveer drie van de tien gevallen ‘controlewaardig’. De opbrengstoverschatting gaat onvermijdelijk gepaard met een onderschatting van de maatschappelijke kosten. Als een politieagent immers denkt dat hij of zij acht van de tien keer goed zit, dan denkt hij of zij ook dat een proactieve controle in twee van de tien gevallen onnodig is. In de praktijk is dit aandeel onnodige controles echter veel groter. Hierdoor zijn politieagenten zich onvoldoende bewust van de lasten die burgers ervan ondervinden. Het treft ‘nette burgers’ immers toch niet of nauwelijks, zo is de redenering. Doordat etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in de proactieve controles ondervinden zij ook de meeste nadelen van onnodige proactieve controles. Politieagenten hebben onvoldoende oog voor deze effecten, die van invloed zijn op de relatie tussen de politie en etnische minderheden en het vertrouwen in de politie.

Mijn kernpunt is dat de huidige praktijk van proactieve controles en het bijeffect van etnisch profileren zowel begrijpelijk als onwenselijk is. Het begrijpelijke wil zeggen dat ieder ander in de schoenen van politieagenten waarschijnlijk ongeveer precies hetzelfde zal doen als wat wij in de politiepraktijk hebben waargenomen. Het beleid moedigt hen aan tot uitvoering van proactieve controles, profileren vindt per definitie plaats als men zich ook oriënteert op strafbaarheid die niet direct waarneembaar is in het gedrag van burgers, de informatiestromen liggen mede ten grondslag aan de etnische invulling van het profileren, de opbrengstoverschatting en kostenonderschatting zijn meer algemene denkreflexen van mensen en ga zo maar door. Deze begrijpelijke mechanismen mogen echter niet leiden tot het bagatelliseren van de maatschappelijke effecten waarmee ze gepaard gaan. Juist doordat het politiewerk ertoe doet, en van invloed is op het leven van mensen, zijn de maatschappelijke effecten van de hier bedoelde mechanismen onwenselijk. Proactief politieoptreden kan onbedoeld bijdragen aan wat haaks staat op de essentie van de politie: onrechtvaardigheid. De maatschappelijke kosten van de onrechtvaardigheid die (sommige) jongemannen uit etnische minderheidsgroepen ervaren, zijn vermoedelijk hoog. Deze maatschappelijke kosten bestaan onder andere uit toenemende afstand en vijandigheid in de relatie tussen etnische minderheden en de politie en uit gevoelens van maatschappelijke uitsluiting onder etnische minderheden (het gaat niet om wat je doet, maar om wie je bent).
Van begrijpen naar beïnvloeden

Er is overduidelijk een noodzaak aanwezig om iets aan de huidige situatie te doen. Dit begint met het erkennen van etnisch profileren als vraagstuk. Die erkenning komt binnen de politie op gang. Etnisch profileren is voor de politie echter een ongemakkelijke waarheid en het kost soms moeite om door het ongemak heen te gaan. Het hoopvolle is dat iedereen – politiek, maatschappelijke organisatie, politieleiding, politieagenten – hetzelfde wil: een rechtvaardige politie. De uitdaging zit dan ook niet zozeer in de erkenning van het vraagstuk, maar in de aanpak van het vraagstuk. Etnisch profileren is een complex vraagstuk waarvoor geen wondermiddelen bestaan. Dat maken de ervaringen in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten ook wel duidelijk. Naar mijn idee zou de aanpak moeten beginnen met het kiezen van een framing die de uitvoeringspraktijk niet beschuldigt, maar juist uitnodigt. Dit wil zeggen dat de effectiviteit van proactieve controles als frame wordt gebruikt: de politie moet gerichter (op eigen initiatief) boeven gaan vangen. Deze framing kies je niet om de politie te sparen, maar omdat deze beter werkt als je wilt veranderen. En daarnaast geldt simpelweg dat het van belang is om ook de belevingswereld van politieagenten serieus te nemen: van hen is in toenemende mate gevraagd om op eigen initiatief boeven te vangen en de kritiek die nu op hun optreden ontstaat, zorgt voor verwarring onder politieagenten. Doen we het niet goed?

Ten aanzien van de aanpak van etnisch profileren is het risico groot dat er als gevolg van de politiek-maatschappelijke druk maatregelen worden genomen die het politievak uithollen in plaats van versterken. Mijn vermoeden is dat deze maatregelen geen duurzame werking zullen hebben, omdat ze niet of nauwelijks ingrijpen op wat een belangrijke kern van het vraagstuk is: politieagenten die een te lage lat hanteren om tot een staandehouding over te gaan en te ongericht aan het werk gaan als zij proactief boeven vangen. Het gaat er juist om dat politieagenten het politievak serieuzer nemen en dus moet je als politiek en politieleiding geen prikkels geven die de andere kant op werken. De aanpak om de effectiviteit van proactieve controles te verbeteren – en daarmee etnisch profileren te reduceren (want het aandeel etnische minderheden dat zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging wordt staandegehouden, zal dan afnemen) – vraagt dus om het realiseren van betekenisvolle veranderingen met politieagenten in de uitvoeringspraktijk. Het realiseren van dit soort veranderingen vraagt om een lange adem. De politie zal tijd moeten krijgen om deze veranderingen te realiseren. Daarnaast is het essentieel dat de politie kiest voor manieren van veranderen die kansrijker zijn dan wat men in het verleden heeft geprobeerd om het gedrag van politieagenten te beïnvloeden. Het verbeteren van de effectiviteit van proactieve controles vraagt daarmee – met verwijzing naar Jan Nap – ook om het veranderen van het veranderen. Daarnaast is het essentieel om ook veranderingen in de institutionele context te realiseren, want een beleid dat steeds meer nadruk legt op het voorkomen van risico’s en voorspellen van wie boeven zijn of worden, zal onvermijdelijk de eerder benoemde mechanismen activeren. In dat opzicht is het grootste risico misschien nog wel dat de oorzaken voor etnisch profileren uitsluitend in de uitvoeringspraktijk worden gezocht en politiek, departement en politieleiding de ogen sluiten voor de tegenstrijdigheden in de prikkels die zij aan deze uitvoeringspraktijk geven.

Wouter Landman is als onderzoekend adviseur verbonden aan Twynstra Gudde. Samen met Lianne Kleijer-Kool deed hij onderzoek naar etnisch profileren. Deze bijsluiter verscheen eerder op de site van Twynstra Gudde en is in overleg met de auteur ook op Republiek Allochtonië geplaatst.

U kunt het rapport ‘Boeven Vangen. Proactief politieoptreden onderzocht’ hier downloaden.

Zie ook: Etnisch profileen door agenten niet te rechtvaardigen (Volkskrant)


Onderzoeker Sinan Cankaya schreef op de Correspondent een reactie op het onderzoek.

 

Meer over etnisch profileren hier.

Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen. Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook. .

 

 

 


Meer over etnisch profileren, onderzoek, wouter landman.

Delen: