Pot, ketel en neo-cliëntelisme

In opinie door Martijn de Koning op 18-10-2011 | 22:24

"We vinden het begrijpelijk wanneer autochtone Nederlanders vragen om erkenning en herkenning van hun Nederlandse cultuur in de politiek en het is dan ook normaal om ervoor te pleiten dat PVV-stemmers het recht hebben om gehoord te worden. Wanneer het beleid in hun richting aangepast wordt, horen we niemand over cliëntelisme terwijl het toch echt gaat om het bevoordelen van een specifieke etnische groep: autochtonen (en dan nog meer in het bijzonder de niet-moslims daarbinnen). De scherpste kanten aan de retoriek die daarbij komt kijken noemen we populisme of anti-islam gedachtegoed, maar het is duidelijk dat de tegenstelling moslim – autochtoon mainstream is geworden."

Dat schrijft Martijn de Koning op zijn blog. Hieronder zijn gehele artikel.

In de Volkskrant stelde Wasif Shadid, naar aanleiding van Tofik Dibi’s Final Fatwa, dat allochtone politici het vertoog van de zogenaamde islamcritici overnemen. Hoewel allochtone politici weliswaar niet anti-islam zijn, lijken ze de grondgedachte dat er iets mis is met islam te delen. Daarmee zouden ze kiezers in de steek laten en misleiden. Shadid:

Het negatief afschilderen van de eigen cultuur en achterban in situaties van onderschikking, zoals hierboven is beschreven, wordt in het boek Black Skin, White Masks van de Franse psychiater Frantz Fanon getypeerd als ‘de internalisering van inferioriteit’. Daarvan is volgens hem sprake wanneer mensen niet alleen de opgedrongen gedachte van achterlijkheid van hun cultuur accepteren, maar die ook in eigen opvattingen gaan verwerken en verder verspreiden.

Naast hun bijdrage aan stigmatisering maken genoemde allochtone politici zich ook indirect schuldig aan een vorm van kiezersmisleiding. Wat belangenbehartiging betreft, blijven ze in gebreke en vertolken ze ook niet de allochtone stem, maar een echo van autochtone critici. Ze maken als het ware een knieval voor het heersende populisme doordat ze kernaspecten van de eigen identiteit zoveel mogelijk proberen te camoufleren.

Naar aanleiding van dit stuk evolueerde de discussie zich naar een debat over cliëntelisme bij politici van allochtone afkomst. Zie bijvoorbeeld de reactie van Afshin Ellian die spreekt van een ‘schandalige, primitieve, en in zekere zin tribale aanval op de integriteit van democratisch gekozen Kamerleden uit naam van de islam en het multiculturalisme’:
Elsevier.nl – Weblog – Een tribale aanval op Dibi en Marcouch

Shadid propageert juist cliëntelisme: terug naar de woestijnperiode, vorm een eigen clan! Shadid snapt niets van democratie en rechtsstaat.

Dit was precies het probleem met de oude garde van multiculturalisten, die de gebreken en problemen in een multiculturele samenleving desnoods met leugens verborgen. Wie de problemen niet verdoezelde, was een racist.

Onze samenleving heeft al lang afscheid genomen van het multiculturele paradijs. Shadid eist van politici met islamitische achtergrond dat zij elke anti-islamretoriek bestrijden. Waarom moeten ze dat doen? Shadid verwart de Nederlandse Kamerleden met imams en moefti’s die juist tot taak hebben om hun religie te verdedigen.


Zie bijvoorbeeld ook de reactie van Zeki Baran (PvdA): Beoordeel politici op hun daden, niet op hun afkomst

Mensen beoordelen op hun gedrag en hun daden en niet op hun afkomst of religie. Dat zou men ook wat vaker bij politici moeten doen. Het inhoudelijk weerspreken van anti-islamretoriek moet niet voorbehouden zijn aan allochtone politici of politici van islamitische afkomst, maar het weerspreken van anti-islamretoriek is een taak van alle politici, ongeacht hun afkomst of religie.

Het ideaal in een liberale democratie is dat deelbelangen niet het algemene belang overschaduwen: niet in de politiek en helemaal niet in het beleid. Dat vind ik, persoonlijk, wel een mooi ideaal. Maar zo werkt het natuurlijk niet. De islam speelt natuurlijk een rol, net zo goed als etniciteit. Daar wees Latif Hasnaoui op in een nieuwe reactie in de Volkskrant: ‘Islamitische politici komen niet op voor hun achterban’ – opinie – VK

Ten eerste is een Kamerlid een volksvertegenwoordiger. Hij of zij vertegenwoordigt dat deel van het electoraat dat op hem of haar heeft gestemd. Politieke partijen zetten niet voor niets moslims, allochtonen, vrouwen of katholieken op de kieslijst.

Menig politicus van een bepaald geslacht, afkomst of religie is door voorkeurstemmen in een gemeenteraad of in de Tweede Kamer gekomen. Kiezers stemmen op een bepaald persoon omdat ze verwachten dat hij of zij opkomt voor hun sociaaleconomische belangen en groepsrechten. Dit geldt ook voor allochtonen met een islamitische achtergrond. Het feit dat ze moslim zijn, heeft er in veel gevallen voor gezorgd dat ze op de kandidatenlijst zijn gekomen. Want ook moslims kiezen voor een kandidaat omdat zij zich met hem of haar identificeren.


Dat leverde een debatje op bij Pauw en Witteman:

 

Wat is nu eigenlijk het probleem met cliëntelisme? Dienen politici niet dichter bij het volk te staan zo horen we de laatste jaren voortdurend? Op basis van een recent artikel in the Annual Review of Political Science, kunnen we stellen dat cliëntelisme gebaseerd is op de volgende kenmerken:

  1. Het gaat om een relatie tussen actoren met ongelijke status en macht.
  2. Het is gebaseerd op wederkerigheid: het gaat om een voortdurende en zich herhalende uitwisseling van belangen, goederen, en diensten die gebaseerd is op de opbrengst die de ene persoon denkt te krijgen van de ander. De relatie houdt op te bestaan wanneer één partij er niet in slaagt de goederen en diensten te leveren. In de politiek gaat het daarbij maar om één ding: de stem in het stemhokje.
  3. De relatie is vaak niet publiek en gebaseerd op deelbelangen en heeft vaak slechts een beperkte relatie met wet en de waarden en normen van de gemeenschap.

Bij dit alles dient de relatie niet eenmalig te zijn, maar over een langere tijd en een voortdurende herhaling van de uitwisseling.

Nu is wat Hasnaoui bepleitte strikt genomen geen cliëntelisme. Politieke partijen en politici maken altijd programmatische pakketjes die bedoeld zijn om specifieke groepen stemmers aan te trekken. Men kan daarbij refereren aan etnische, religieuze, regionale identiteiten. Politici kunnen bepaalde groepen bepaalde voordelen beloven zoals belastingverlaging voor werkgevers, economische vrijstellingen voor boeren en beperking van de bezuinigingen voor grote gezinnen. Populisten kunnen bepaalde voordeeltjes voor elkaar proberen te krijgen voor de gemarginaliseerde groepen in de samenleving zoals ‘Henk en Ingrid’. Hierbij reikt men de hand naar specifieke groepen en negeert men specifieke andere groepen en allemaal met electorale motieven. Bij cliëntelisme gaat het om politieke steun, om de stem in het stemhokje. Een politicus doet iets voor degene die op hem gestemd heeft. In het geval van Hasnaoui is dat niet noodzakelijkerwijze het geval. Hij wijst in zijn argument immers op zijn en Dibi’s identiteit als Nederlander, Marokkaan en moslim. Ongeacht of alle moslims op hem en Dibi gestemd hebben, wil hij opkomen voor moslims. Bij cliëntelisme zou Hasnaoui alleen opkomen voor degenen die op hem gestemd hebben of beloven dat te doen en moet er ook sprake zijn van een lange relatie tussen patroon en cliënt.

Clientelisme is een rationale afweging van welbegrepen economisch en/of politiek eigen belang; een instrumentele vriendschap tussen ongelijken waar beide partijen iets naar hun gading vinden (al dan niet met een dreiging van dwang zoals geweld). In het ideaalbeeld staat democratie hier natuurlijk heel ver van af. Een democratie is idealiter gebaseerd op transparante en wettelijk bepaalde procedures die voor iedereen gelijk zijn. Politieke macht is in handen van gekozen functionarissen en hun positie is betwist in open, vrije verkiezingen waar in iedereen het recht heeft om te stemmen. Iemands gezag is gebaseerd op zijn/haar officiële positie, niet op wie hij of zij is en welke achtergrond hij of zij is. Dat laatste geeft overigens wel aan waarom sommigen Hasnaoui’s pleidooi, per vergissing, aanzien voor een pleidooi voor cliëntelisme. Dus laten we dat voor de discussie maar even aanhouden en het voor de helderheid even neo-cliëntelisme noemen.

Hierboven staat cliëntelisme haaks op democratie. Het is geenszins zo dat rijke, westerse landen geen cliëntelisme zouden kennen ook al lijkt dat soms wel verondersteld te worden. Met de komst van migranten zou cliëntelisme dan ook hier (weer) haar intrede doen zo wordt soms wel gesteld:
Rotterdam: zwart zit links, wit rechts – Politiek – VK

Cliëntelisme ligt op de loer; veel allochtone kiezers verwachten iets terug van degenen die zij met voorkeurstemmen in het zadel hebben geholpen. Zo gaat dat in het thuisland immers ook.

Maar zo kent de VS het systeem van ‘constituent service’ waarbij volkvertegenwoordigers interveniëren namens hun individuen in hun achterban die problemen hebben met betrekking tot belastingen, sociale zekerheid, verblijfsvergunningen, bouw van fabrieken enzovoorts. Het is een plus voor deze volksvertegenwoordigers als zij op deze manier kunnen laten zien dichtbij hun achterban te staan. En wat bijvoorbeeld te denken van de druk die vanuit Zeeland is uitgeoefend in verband met het onder water zetten van een polder? Of de ‘Beste Els‘ brief van Bolkestein en andere zaken die te maken hebben met de nevenfuncties van politici (wie is dan hun achterban?). En is de mogelijk benoeming van Donner nu echt alleen gebaseerd op zijn kwaliteiten of heeft het ook te maken met de juiste politieke kleur en connecties? Als dat laatste bij benoemingen geen enkele rol speelt, waarom leren we dan allemaal dat het zo belangrijk is om de juiste mensen te kennen? Dat noemen we weliswaar ‘netwerken’ in plaats van cliëntelisme, maar het onderscheid is hoogstens gradueel. Zouden de klachten over de negatieve aspecten van het bestuur in Nederland (gebrek aan openheid, elitisme, onduidelijkheid bij benoemingen, enzovoorts) veroorzaakt worden door iets anders dan een vorm van (neo-)cliëntelisme?

Er zijn goede redenen om tegen cliëntelisme te zijn. Het opent de deur voor machtsmisbruik, men laat weliswaar de oren teveel hangen naar één groep in de samenleving maar is doof en blind voor de noden van anderen, het leidt tot een verstoring in de investeringen en verdeling van publieke middelen en er is nauwelijks democratische verantwoording mogelijk. Maar het bestaat niet voor niets nog in Nederland en andere landen. Cliëntelisme levert de nodige voordelen op. Het zorgt ervoor dat de elite zichzelf in stand houdt en er niet één groep is die er buiten valt, de ‘gewone’ man en vrouw heeft de mogelijkheid om politieke besluitvorming te beïnvloeden en zich op z’n minst gehoord en erkend te voelen. De bureaucratie die is opgezet in democratieën leidt er namelijk toe dat mensen als nummers worden gezien. Het onpersoonlijke beleid leidt er vaak toe dat mensen worden ingedeeld in bureaucratische hokjes: allochtoon, illegaal, uitkeringsgerechtigde, scholier, waarbij we de mens erachter vergeten. Cliëntelisme heft dat deels op. Mensen kunnen er banen, geld en status door verkrijgen, het kan bijdragen aan stabiliteit doordat conflicten vaak niet hoog opgespeeld worden. In diverse Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen zien we bijvoorbeeld dat beleid dat cliëntelisme moet bestrijden vaak wel voordelig is voor de midden klasse, maar niet voor de echte armen.

Cliëntelisme kan dus een belangrijke ‘safety valve’ zijn. Wanneer echter één groep echt de macht heeft en geen rekening houdt met de vaak ingewikkelde patronage relaties met minderbedeelden, kan de situatie wel heel scheef groeien. En dat laatste dreigt nu in Nederland. Het grote probleem is namelijk dat openlijk etnisch cliëntelisme al lang haar intrede heeft gedaan en wel onder bepaalde autochtone politici en onder politieke partijen. De oproep van zowel Shadid als Hasnaoui komt in een tijd waarin de premier Nederland wil teruggeven aan de Nederlanders (en iets zegt mij dat daar geen allochtonen of moslims mee bedoeld worden), waarin minister Verhagen zegt de angst voor buitenlanders ‘begrijpelijk en terecht‘ te vinden, waarin het integratie beleid bijna alleen de nadruk legt op integratie in de ‘Nederlandse’ cultuur (en waarbij het zich houden aan de wet onvoldoende is voor allochtonen) en waarin de overheid mensen classificeert als 100 % outsider zelfs als deze van deels autochtone afkomst zijn.

We vinden het begrijpelijk wanneer autochtone Nederlanders vragen om erkenning en herkenning van hun Nederlandse cultuur in de politiek en het is dan ook normaal om te ervoor te pleiten dat PVV-stemmers het recht hebben om gehoord te worden. Wanneer het beleid in hun richting aangepast wordt, horen we niemand over cliëntelisme terwijl het toch echt gaat om het bevoordelen van een specifieke etnische groep: autochtonen (en dan nog meer in het bijzonder de niet-moslims daarbinnen). De scherpste kanten aan de retoriek die daarbij komt kijken noemen we populisme of anti-islam gedachtegoed, maar het is duidelijk dat de tegenstelling moslim – autochtoon mainstream is geworden. Jarenlang heeft dat niet geleid tot specifiek anti-islam beleid (wel tot specifiek beleid pro autochtone Nederlandse cultuur zoals inburgeringsbeleid en afschaffing ‘allochtone talen’ onderwijs), maar nu met de PVV als gedoger van het kabinet, de maatregel tegen ritueel slachten en het mogelijke ‘boerka-verbod’ is er wel een situatie ontstaan waarin specifiek moslims object van beleid en uitsluiting zijn geworden. Wenselijk of niet, een dergelijke situatie roept wel de reactie op onder moslims of er eigenlijk nog iemand is in de politiek die voor hun belangen opkomt? En roept ook de situatie op waarin moslimpolitici zich hetzelfde afvragen en enigszins vervreemd rondkijken naar hun moslim en niet-moslim collega’s. Tegelijkertijd is het opmerkelijk, zoals Jean Tillie laat zien (toegegeven in 2006), dat de etnische factor in stemgedrag weliswaar zeker aanwezig is, maar ook afneemt. Allochtone kiezers kijken eerst naar de partij en vervolgens naar de aanwezigheid van etnische kandidaten. En de invloed van dat laatste neemt af.

Hasnaoui’s oproep lijkt dus aan dovemansoren gericht. Deels wellicht omdat, zoals Shadid dat stelde, men het vertoog van moslim en/of allochtoon als probleemcategorie heeft geïnternaliseerd, deels wellicht omdat de etnische factor in het stemmen wel aanwezig is maar kleiner wordt, deels omdat moslims in Nederland nauwelijks een traditie lijken te hebben van groepsspecifieke politiek. Dit in tegenstelling dus tot de Nederlandse politieke partijen en vele politici. Het is een beetje vreemd om dit nu Hasnaoui te verwijten (los of zijn pleidooi nu wel of niet wenselijk is). In de Nederlandse geschiedenis hebben moslims niet of slechts zeer zelden pleidooien gehouden voor specifieke voorzieningen voor moslims en terwijl er voortdurend wordt geweeklaagd over de islam en moslims tot op het beledigende aan toe. Nu is er één moslim die ervoor pleit dat zijn Nederlandse, Marokkaanse en moslimcollega’s het nu eindelijk eens opnemen voor moslims, en dan zou hij zich schuldig maken aan cliëntelisme? Zou dit type reacties er mede toe leiden dat moslims eigenlijk nagenoeg onzichtbaar zijn in het publieke debat over islam?

Martijn de Koning is cultureel antropoloog. Dit stuk is eerder op zijn blog Closer verschenen zie hier. Met toestemming van De Koning is het ook op Republiek Allochtonië geplaatst.

Eerdere blogs van Martijn op dit weblog vind je hier

Zie ook:


Meer over allochtone politici, clientelisme, latif hasnaoui2, martijn de koning, tofik dib2i, wasif shadid2, zeki baran2.

Delen: