Benader de scheiding van kerk en staat pragmatisch

In opinie door Ewoud Butter op 10-03-2008 | 16:15

Tekst: Lisa Arts en Ewoud Butter

Terwijl in Uruzgan met geld van de Nederlandse overheid moskeeën worden opgeknapt, is diezelfde overheid binnen de Nederlandse grenzen bijzonder huiverig om samen te werken met moskeeorganisaties. Voor de beslissing om de bouw van een moskee in Afghanistan te financieren, gelden volgens minister Van Middelkoop (Reformatorisch Dagblad, 30 maart 2007) “pragmatische redenen”, terwijl het vooral “principiële bezwaren” zijn die samenwerking met moskeeën in Nederland bemoeilijken. In Afghanistan is Nederland in oorlog en in oorlog staat het resultaat voorop. Om de ‘hearts and minds’van de Afghanen te winnen is het geen probleem een moskee te financieren. In Nederland worstelen we met de scheiding tussen kerk en staat en dat blijkt een lastige horde bij het ontwikkelen van een effectief beleid om radicalisering te voorkomen. Beter zou zijn ook in Nederland het resultaat voorop te stellen en te kiezen voor een pragmatische benadering.

 Moskeeorganisaties en de vaak aan deze organisaties gelieerde stichtingen, zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij het tegengaan van vormen van islamitische radicalisering. Jean Tillie en Marieke Slootman die in opdracht van de gemeente Amsterdam onderzoek deden naar processen van radicalisering, formuleerden onder andere de volgende aanbevelingen:

  • Ondersteun moskeeën in de omgang met radicaliserende jongeren.
  • Docenten en moskeebesturen moeten worden toegerust radicalisering te herkennen en ze moeten leren hoe ermee om te gaan zodat jongeren zo min mogelijk afgestoten worden.

In diverse Nederlandse gemeenten, waaronder ook de gemeente Amsterdam, is samenwerking met moskeeorganisaties echter een gevoelige kwestie. Hieraan ligt vaak de principiële vraag ten grondslag in hoeverre samenwerking met deze organisaties op gespannen voet staat met de scheiding tussen kerk en staat.

Scheiding kerk - staat

Er is sprake van een scheiding van kerk en staat wanneer de overheid geen formele zeggenschap heeft over interne kerkelijke aangelegenheden en andersom de kerk niet over de staat. Het gaat hierbij vooral om het organisatorisch en bestuurlijk gescheiden houden van kerk en staat. Dat lijkt heel simpel en volgens sommigen is dat het ook. Zo zei Sadik Harchaoui (directeur Forum) tijdens de Socrateslezing 2008: “De scheiding tussen kerk en staat is helemaal niet ingewikkeld. Het is zelfs heel simpel: gewoon géén inmenging door de overheid in de religie! Dat er ingewikkeld mee omgegaan wordt, is iets anders…” En minister van Justitie, Hirsch Ballin, zette in een toespraak bij de ondertekening van het erkenningsovereenkomst van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) als Islamitische Zendende Instantie uiteen wat het principe van scheiding tussen kerk en staat inhoudt:  “(…) Hoe invulling aan deze geestelijke bijstand wordt gegeven, daar gaat de staat niet over. Ook dat is een van de kenmerken van onze rechtsstaat: de scheiding tussen kerk en staat. De overheid mengt zich niet in de religieuze en levensbeschouwelijke overtuiging van haar burgers, uiteraard mits de door de rechtsorde gestelde grenzen in acht worden genomen. Het is een principe dat goede betrekkingen tussen “kerk” en “staat” niet uitsluit, maar juist mogelijk maakt.” Helemaal niet zo ingewikkeld dus, in navolging van Harchaoui. Zo lang niemand de wet overtreedt, mag iedereen geloven wat hij of zij wil. De overheid zal zich niet bemoeien met de inhoud van dat geloof. Dat is de theorie. En zoals altijd is de praktijk ook hier een stuk weerbarstiger. De scheiding tussen kerk en ... staat, die in Nederland al in 1795 door de Fransen formeel werd geregeld, blijkt namelijk niet altijd zo helder en scherp als vaak wordt voorgespiegeld.

Allereerst betekent de Nederlandse invulling van het principe tussen de scheiding van kerk en staat niet dat de overheid en de publieke ruimte, zoals bij de Franse laïcité, volledig a-religieus zijn. Daarom kent Nederland bijvoorbeeld een bede na de troonrede, de tekst "God zij met ons" op de euro en het ambtsgebed in sommige gemeenteraden.
 
Onder een neutraal overheidsbeleid wordt in Nederland een beleid verstaan dat verschillende geloofs- en levensbeschouwelijke tradities in evenredigheid tegemoet komt. ‘Voor elke gulden aan openbaar onderwijs ook een gulden aan (goed) christelijk onderwijs,’ zo klinkt het. Hierbij wordt vaak een beroep gedaan op artikel 6 van de Grondwet, waarin staat dat ieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden. Staatsrechtgeleerden verschillen echter van mening over de interpretatie van dit artikel.
 
Sommigen, waaronder Hirsch Ballin vinden dat dit verder strekt dan het louter waarborgen van de godsdienstvrijheid. Zij vinden dat dit grondrecht ook een sociale component heeft, namelijk dat iedereen, ook de sociaal-economisch zwakkere, volledig van zijn godsdienstvrijheid moet kunnen genieten. Dit kan volgens hen betekenen dat  er op de overheid een beroep wordt gedaan om voorzieningen te treffen om de godsdienstvrijheid te garanderen. Op artikel 6 wordt vaak een beroep gedaan om uitlatingen en gedragingen te rechtvaardigen die strijdig zijn met andere wetten en regels.
Hoewel het grondwetsartikel  bedoeld was om de scheiding tussen kerk en staat te garanderen, dwingt het de overheid en de rechterlijke macht volgens hoogleraar Paul De Beer juist keer op keer zich nadrukkelijk met godsdiensten en levensovertuigingen bezig te houden en deze te interpreteren. Immers, om vast te kunnen stellen of iemand terecht een beroep doet op de vrijheid van godsdienst, moet je kunnen bepalen of iets een godsdienst is en waar deze voor staat. Zijn winti en scientology bijvoorbeeld godsdiensten en is het dragen van een hoofddoekje verplicht voor een islamitische vrouw?
Om vast te kunnen stellen of een bepaald gedrag of bepaalde uitspraken voortkomen uit een bepaalde religieuze overtuiging, kan alleen wanneer een religie wordt geïnterpreteerd. De Beer geeft als voorbeeld het dragen van de hoofddoek door vrouwen. Er bestaat onder moslims geen overeenstemming of dat verplicht is. Wanneer de overheid het dragen van een hoofddoek in een publieke functie toestaat vanwege de godsdienstvrijheid, dan geeft zij hiermee impliciet te kennen dat zij erkent dat de islam de hoofddoek voorschrijft. Maar ook wanneer de overheid ambtenaren juist vanwege de scheiding van kerk en staat verbiedt een hoofddoek te dragen, erkent zij dat het hoofddoekje een religieus symbool is. Paul de Beer pleit er voor dat de overheid zich onthoudt van elke interpretatie van een geloof. Hij ziet liever dat wordt gekozen voor pragmatische afwegingen. Dus, toets het dragen van een hoofddoekje, een kruis of een keppeltje aan algemeen geldende kledingsvoorschriften voor ambtenaren in een publieksfunctie. Behandel discriminerende uitlatingen die worden gedaan door gelovigen niet als religieuze uitingen, maar toets ze aan de vrijheid van meningsuiting. Steun een imamopleiding niet vanwege religieuze overwegingen, maar op basis van dezelfde criteria die voor andere (hogere) opleidingen gelden, namelijk of er op de arbeidsmarkt behoefte bestaat aan bepaalde beroepskwalificaties en-competenties. Een dergelijke pragmatische aanpak zou ook gekozen kunnen worden bij de samenwerking met moskeeorganisaties.
 
Relatie met moskeeorganisaties
In juni 2007 werd bekend dat de gemeente Amsterdam eerder middels het erfpacht een lening had gegeven aan de Turks conservatieve stroming Milli Görüs, onder andere om te voorkomen dat Milli Görüs voor de financiering van de bouw van de Westermoskee een beroep zou doen op geldschieters uit het buitenland. Toen dit in zomer van 2007 bekend werd, sprak een meerderheid van de Amsterdamse gemeenteraad zich uit tegen overheidsbemoeienis met de religieuze koers van een organisatie en werd het gemeentebestuur in een motie van de PvdA gevraagd om in haar contacten met religieuze organisaties vooral het middel van de dialoog in te zetten. Diezelfde gemeente Amsterdam ondersteunde overigens destijds nog wel het islamitische debatcentrum Marhaba, dat aanvankelijk vooral als doel had de totstandkoming van een Europese (liberale) islam te stimuleren.
 
In de strijd tegen radicalisering worden moskeeorganisaties en de daaraan gelieerde stichtingen als belangrijke partners van de overheid gezien. Maar hoe geef je als lokale overheid vorm aan dat partnerschap? Je kunt het beperken tot overleg en het stimuleren van de dialoog, maar je kunt ook aan moskeeorganisaties vragen of stimuleren activiteiten te ontwikkelen om radicalisering te voorkomen en melding te maken van radicaliserende jongeren. Sommige overheden willen ook een beroep doen op het religieuze gezag van imams, bijvoorbeeld om jongeren te deradicaliseren en ze religieuze alternatieven te bieden. In dergelijke gevallen ontkom je er moeilijk aan moskeeorganisaties of imams te faciliteren.
Afhankelijk van de kleur van de politieke meerderheid en onzekerheid over de uitleg van het beginsel scheiding kerk-staat wordt lokaal een verschillende invulling gegeven aan de relatie van de overheid met islamitische groeperingen. In sommige gemeenten, waaronder de laatste jaren ook de gemeente Amsterdam, leidt onduidelijkheid over de scheiding tussen kerk en staat tot een rem op de ontwikkeling van het radicaliseringsbeleid.
Volgens Jan Beerenhout (deskundig op gebied van migranten en islam) maakt de onhandigheid van de overheid de scheidingtussen kerk en staat zelfs een sta-in-de-weg voor fatsoenlijke integratie door migranten in de Nederlandse samenleving.” Vooral het geven van financiële ondersteuning aan (activiteiten van) religieuze organisaties ligt in Nederland gevoelig. In 1983 kwam er een eind aan de financiële staatsteun aan kerken met de invoering van de Wet beëindiging financiële verhouding tussen Staat en Kerk.
Toch besteedt de Nederlandse regering zoals eerder aangegeven ontwikkelingsgeld aan de bouw of reparatie van moskeeën in Uruzgan; ook worden kerkelijke gebouwen zoals de Portugese synagoge in Amsterdam met staatssteun gerestaureerd als beeldbepalend monument. Volgens de staatscommissie Hirsch Ballin (1988) betekent de scheiding tussen kerk en staat niet dat de staat geen steun kan verlenen aan “geestelijke genootschappen, mits de organisatorische en de belijdenisvrijheid wordt gerespecteerd, de genootschappen op gelijke voet worden behandeld en de overheid zich onthoudt van maatregelen die ertoe strekken een bepaalde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting te bevorderen ten koste van andere richtingen.” (Shadid en Van Koningsveld (1990), Moslims in Nederland
 
Pragmatische aanpak
Het uitgangspunt bij het formuleren van radicaliseringsbeleid zou pragmatisch moeten zijn en niet ideologisch. De lokale overheid moet zich verre houden van de religie en kan ook niet haar voorkeur uitspreken voor een bepaalde religieuze stroming. Orthodoxie en extremistisch gedachtengoed an sich zijn in Nederland niet strafbaar zolang de wet niet overtreden wordt. Waarin een burger gelooft is immers een zaak van de burger en niet van de overheid.
Op deze regel zijn uitzonderingen. Bijvoorbeeld wanneer op grond van geloofsovertuigingen andere (grond)wetsartikelen worden overtreden. Discriminatie op grond van bijvoorbeeld sekse, seksuele voorkeur of etniciteit is hiervan een goed voorbeeld. Maar de overheid moet zich ook met religie bemoeien wanneer de veiligheid en bewegingsvrijheid van andere burgers in het gedrang komt. Gedachten en ideeën die mensen aanzetten tot geweld of die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde, eventueel door middel van ondemocratische methodes zijn geen particuliere aangelegenheid meer, maar zijn van algemeen belang. Dergelijk gedachtengoed dient tijdig te worden gesignaleerd en dient weerwoord te krijgen van weerbare, geïnformeerde burgers. In het geval van het tijdig signaleren van specifiek islamitisch extremistisch gedachtengoed en het weerbaar maken van burgers hiertegen, is samenwerking met moskeeorganisaties onvermijdelijk.
Deze organisaties, inclusief hun achterban en hun geestelijke voorgangers, kunnen islamitisch extremistisch gedachtengoed als eerste signaleren en kunnen hiertegen in het geweer komen met de inzet van gezagsdragers en van de mensen (familie, vrienden) uit de directe omgeving van degene die radicaliseert. In bijvoorbeeld de Amsterdamse stadsdelen Oost en Slotervaart wordt daarom samengewerkt met moskeeorganisaties.
 
Samen met moskeeorganisaties, of de aan deze organisaties gelieerde sociaal-culturele stichtingen worden activiteiten ontwikkeld die voorkomen dat moslims in Nederland met hun rug naar de samenleving gaan staan, of erger, zich met geweld tegen de samenleving keren. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor het bevorderen van maatschappelijke participatie en het tegengaan van discriminatie. Het schiet niet op de aanpak van radicalisering te laten verlammen door discussies over de scheiding tussen kerk en staat. Een pragmatische aanpak samen met moskeeorganisaties behoort tot de mogelijkheden en is misschien wel de enige manier om effectief de radicalisering aan te pakken. Op die manier kunnen ook de hearts and minds van moslims in Nederland worden gewonnen of behouden blijven.
 
Lisa Arts en Ewoud Butter zijn beiden redacteur van het Allochtonenweblog. Daarnaast inventariseren zij bij ACB Kenniscentrum (beleids)initiatieven die worden genomen om radicalisering tegen te gaan.

Meer over ewoud butter, kerk staat, lisa arts, scheiding kerk staat.

Delen: